De regel is dat de verzoeker om handhaving niet het bewijs hoeft te leveren dat er sprake is van een overtreding. In een uitspraak van 7 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3602) nuanceert de Afdeling die regel. Soms moet een verzoeker om handhaving toch met iets van bewijs komen om de overheid te kunnen dwingen om op onderzoek uit te gaan. In deze blog leg ik uit wanneer dat het geval is.
Waar moet de verzoeker om handhaving in ieder geval mee komen?
Waar de verzoeker om handhaving altijd mee moet komen heb ik al in een eerdere blog uitgebreid toegelicht. Kort samengevat moet de verzoeker om handhaving het bestuursorgaan in ieder geval in de juiste richting wijzen. Dat kan door middel van een precieze omschrijving van (i) de vermeende verboden handeling (ii) de locatie en (iii) de datum / het tijdstip. Die informatie zal in de regel voldoende zijn om het bestuursorgaan “enig aanknopingspunt [te] bieden voor nader onderzoek“, zodat de overheid vervolgens aan zet is om te onderzoeken of er inderdaad een overtreding is. Echter, een handhavingsverzoek hoeft in beginsel niet het bewijs te bevatten van de overtreding (ABRvS 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2743):
- “[h]andhaving is een bevoegdheid en daarmee de verantwoordelijkheid van [het bestuursorgaan]. Een verzoek daartoe behoeft, anders dan [het bestuursorgaan] heeft betoogd, niet het bewijs te bevatten dat tot handhaving dient te worden overgegaan”
Verzoeker moet in bijzondere gevallen toch een ‘begin van bewijs’ leveren
In de uitspraak van 7 november 2018 wordt dat (iets) genuanceerd door de Afdeling. In sommige (bijzondere) situaties kan van de verzoeker toch worden verlangd dat hij een ‘begin van bewijs’ levert dat er sprake is van een overtreding. Zo overweegt de Afdeling:
- “4.1 […] Hoewel het in beginsel aan het bevoegd gezag is om naar aanleiding van een verzoek om handhaving onderzoek te doen naar de gestelde overtreding, kan in bijzondere situaties van de verzoeker om handhaving een begin van bewijs van de gestelde overtreding worden gevergd alvorens een verplichting tot (nader) onderzoek voor het bevoegd gezag ontstaat. Gelet op de vorige handhavingsprocedure, waarover de Afdeling in de uitspraak van 25 mei 2016 heeft geoordeeld, doet zich in deze zaak zo’n bijzondere situatie voor.”
Waarom moest de verzoeker in dit geval met bewijs komen?
De verzoeker om handhaving (eigenaar van één deel van een twee-onder-één-kap woning) leeft in de overtuiging dat een verbouwing in 1996 van het pand van zijn buurman (de eigenaar van het andere deel) de oorzaak is voor scheurvorming in zijn pand. Dat zou volgens de verzoeker te wijten zijn aan de in afwijking van de verleende bouwvergunning getroffen constructieve maatregelen in de bodem. In een eerdere handhavingsprocedure is dat onderzocht door een deskundige in opdracht van het bevoegd gezag. Die deskundige heeft de constructieve maatregelen niet kunnen vinden. De conclusie van de Afdeling in die zaak was dan ook dat er geen constructieve maatregelen zijn getroffen zodat de gestelde afwijking van de bouwvergunning er niet is. Er was dan ook geen overtreding.
In de procedure die leidde tot de uitspraak van 7 november 2018 zegt de verzoeker vervolgens in essentie: ‘ok, die specifieke constructieve maatregelen zijn er dan misschien niet, maar er zijn wel andere constructieve maatregelen getroffen die op ongeveer dezelfde plaats aanwezig zouden moeten zijn’.
Hij vangt echter bot bij zowel de rechtbank als de Afdeling. In de vorige procedure heeft een deskundige immers onderzoek gedaan. Daaruit bleek toen dat er op die locatie geen beton is aangetroffen. Dat onderzoek zag weliswaar op andere constructieve maatregelen, maar wel op ongeveer dezelfde locatie (de rechter voorzijde van het gebouw). Beton is beton, denkt de Afdeling kennelijk, als die andere maatregelen er waren geweest, dan waren die waarschijnlijk wel uit het onderzoek naar voren gekomen. Onder die omstandigheden moet je als verzoeker met iets meer komen dan alleen maar de stelling dat er wél beton zou zitten.
Hoofdregel blijft overeind, maar voor ‘beroeps’ verzoekers om handhaving wordt het moeilijker
De hoofdregel, dat de verzoeker niet het bewijs hoeft te leveren, blijft in deze uitspraak overeind. De uitzondering in de uitspraak van 7 november 2018 lijkt mij alleen van toepassing in gevallen waar de overheid al een keertje op onderzoek uit is geweest of waarin het heel onwaarschijnlijk lijkt dat er een overtreding kan zijn.
Toch is dit oordeel voor bestuursorganen het noteren waard. In de praktijk komen juristen en toezichthouders steeds vaker in aanraking met ‘beroeps’ verzoekers, die keer op keer handhavingsverzoeken indienen bij de overheid in het kader van wat eigenlijk een burenruzie is.
Deze uitspraak biedt bestuursorganen nu de kans om bij herhaalde handhavingsverzoeken toch net iets meer te vragen van de verzoeker: ‘laat maar iets van bewijs zien dat de situatie anders is dan toen we de laatste keer gingen kijken’!
Over de auteur
Thomas Sanders is advocaat bij AKD. Hij is gepromoveerd aan de Universiteit Leiden op het gebied van het handhavingsrecht en het invorderingsrecht. Zijn praktijk richt zich op het bijstaan van overheden en bedrijven in (vaak omgevingsrechtelijke) handhavingsgeschillen en de handhaving van de openbare orde.
Vragen? Neem contact op via tsanders@akd.nl of LinkedIN.