ABRvS 1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1957 – matiging boete met 75% – geen voordeel overtreding, overtreding (te laat uitbetalen) begaan op verzoek werknemer.

2.       De minister heeft het boetenormbedrag van € 4.000,00 met 100% verhoogd tot € 8.000,00, omdat sprake is van recidive als bedoeld in artikel 19d, tweede lid, van de Wav. Hij heeft de boete vervolgens in het besluit gematigd tot € 6.000,00. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat [wederpartij] het loon over januari 2018 weliswaar pas op 16 maart 2018 heeft uitbetaald, maar dat dit uitstel in de betaling plaatsvond op uitdrukkelijk verzoek van de vreemdeling, hij [wederpartij] het loon voorafgaand aan het onderzoek van de inspectie SZW aan haar heeft betaald en het loon niet eerder te laat heeft betaald.

[…]

6.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 3 oktober 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB4694, is het de eigen verantwoordelijkheid van een werkgever om bij aanvang van de werkzaamheden na te gaan of aan de voorschriften van de Wav wordt voldaan. Gelet op deze verantwoordelijkheid en het feit dat hij gebruik maakte van de kennismigrantenregeling, had [wederpartij] moeten weten dat het maandelijks uitbetalen van het loon een belangrijk vereiste van deze regeling was. De minister heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de overtreding [wederpartij] te verwijten valt. Dat de vreemdeling opgenomen is in de administratie van [bedrijf A] en [wederpartij] premies en belastingen heeft afgedragen, geeft volgens de Beleidsregel op zichzelf geen aanleiding voor een verdergaande matiging in het geval van een kennismigrant. Uit de toelichting bij artikel 11 van de Beleidsregel volgt namelijk dat indien er sprake is van een kennismigrant, voor matiging op deze grond ook voldaan moet zijn aan het looncriterium. Dit is nu juist het criterium waar [wederpartij] niet aan heeft voldaan. Gezien het belang van het maandelijkse-looncriterium voor de kennismigrantenregeling, is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk dat het feit dat aan de andere vereisten wel is voldaan geen grond is voor verdere matiging. Verder heeft de minister de boete terecht op grond van artikel 19d, tweede lid, van de Wav met 100% verhoogd, omdat de boete die hij in 2014 aan [wederpartij] heeft opgelegd onherroepelijk is geworden. Nu het in beide gevallen ging om de oplegging van een boete aan een eenmanszaak van [wederpartij] en daarmee dus aan [wederpartij] zelf, is de boete uit 2014, anders dan [wederpartij] betoogt, niet aan een andere onderneming opgelegd.

De Afdeling is evenwel van oordeel dat de opgelegde boete, ook na matiging door de minister met 25%, geen evenredige sanctie vormt en dus niet strookt met artikel 5:46 van de Awb. Dat komt in de eerste plaats door het samenstel van feiten en omstandigheden dat onder 2 is weergegeven. Daarnaast heeft [wederpartij] geen financieel voordeel behaald uit de eenmalige nabetaling op 16 maart 2018. Hij heeft de vreemdeling niet uitgebuit, aangezien hij haar met de latere uitbetaling van het loon tegemoet heeft willen komen door het loon – conform haar verzoek – niet uit te betalen tijdens haar vakantie in India waar zij geen toegang had tot internetbankieren, maar dit pas op 16 maart 2018 na haar terugkomst uit India te doen. Tot slot heeft de Afdeling hierbij betrokken dat [wederpartij] het loon van de overige twee kennismigranten die bij hem in dienst waren steeds maandelijks heeft betaald. Verder heeft de minister ter zitting bij de Afdeling niet weersproken dat [wederpartij], na de eerdere overtreding in 2014, tot 2019 veelvuldig is gecontroleerd door de Inspectie SZW en dat er in deze periode geen overtredingen zijn geconstateerd. De Afdeling ziet daarom aanleiding voor een verdergaande matiging. Gegeven de ernst van de overtreding acht de Afdeling een matiging van de oorspronkelijke boete van € 8.000,00 met 75% passend en geboden.

De beroepsgrond slaagt.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@126629/202006183-1-v6/