ABRvS 10 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1484 – Huurder woning functioneel dader prostitutie verricht vanuit zijn woning terwijl hij er woonde.
Gronden en beoordeling hoger beroep
7. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen. Hij voert in hoger beroep aan dat hij geen kennis had over wat er in de door hem gehuurde woning afspeelde. Hij kende de prostitué die de agenten op 13 januari 2020 in zijn woning hebben aangetroffen niet. [appellant] stelt enkel een vriendendienst aan te hebben geboden door onderdak te bieden aan een vriend van een vriend. De rechtbank heeft hem dan ook ten onrechte als overtreder aangemerkt, aldus [appellant].
8. Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Awb wordt onder overtreder verstaan degene die de overtreding pleegt of medepleegt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is een overtreder in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht. Voor de beantwoording van de vraag of een ander dan degene die de verboden handeling fysiek verricht als functionele pleger van de overtreding kan worden aangemerkt, heeft de Afdeling aansluiting gezocht bij de criteria van de Hoge Raad voor de toerekening van verboden gedragingen aan natuurlijke personen. Van belang is of een (verboden) gedraging in redelijkheid aan de natuurlijke persoon als (functioneel) dader kan worden toegerekend indien deze erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en indien zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de natuurlijke persoon werd aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de natuurlijke persoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging. Zie de uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2067 en zie verder het arrest van de Hoge Raad van 23 februari 1954, ECLI:NL:HR:1954:3 (IJzerdraad-arrest), zoals verduidelijkt in het arrest van de Hoge Raad van 8 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3487).
9. De Afdeling stelt vast dat de verboden gedragingen vallen onder de beschikkingsmacht van [appellant], omdat [appellant] ten tijde van belang de gebruiksgerechtigde was van de woning aan de [locatie]. [appellant] bepaalde als huurder van de woning wie toegang had tot het appartement. Daarom had [appellant] de verboden gedragingen kunnen voorkomen door de bezoekers van zijn woning vooraf voorwaarden te stellen of voorlichting te geven over de regels die gelden binnen de gemeente Tilburg voor het exploiteren van seksinrichtingen. [appellant] heeft als huurder van de woning niet de zorg betracht die redelijkerwijs van hem kon worden verwacht met het oog op het voorkomen van de verboden gedragingen. De Afdeling is daarom met de rechtbank van oordeel dat de burgemeester [appellant] terecht als overtreder van het verbod in artikel 97, eerste lid van de APV heeft aangemerkt. Het betoog slaagt niet.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:1484