ABRvS 10 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:275 – ambtshalve beoordeling door rechter van bijzondere omstandigheden bij invordering in strijd met artikel 8:69 Awb.

4.2.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 13 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1968, moet bij een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat moet uitgaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Steun voor dit uitgangspunt kan worden gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115). Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.

4.3.    Ter zitting bij de rechtbank heeft het college naar aanleiding van het beroep van [appellante] toegelicht dat de door haar aangevoerde omstandigheden tezamen weliswaar bijzondere omstandigheden opleveren, maar dat die teniet worden gedaan door de overtreding op 9 mei 2019. Ter zitting bij de Afdeling heeft het college hierover nog nader toegelicht dat deze overtreding als een omstandigheid is betrokken bij de vraag of, ondanks de volgens hem aan de orde zijnde bijzondere omstandigheden, toch tot invordering van de verbeurde dwangsom kan worden overgegaan. Tussen partijen was in beroep bij de rechtbank dus niet in geschil dat de door [appellante] in bezwaar naar voren gebrachte omstandigheden – zoals die ook uit het advies van de bezwaarschriftencommissie blijken – tezamen bijzondere omstandigheden opleveren. Het geschil in beroep spitste zich dan ook alleen nog toe op de vraag of het college met de verwijzing naar de overtreding van 9 mei 2019 alsnog tot invordering mocht overgaan. Hiertoe had de rechtbank zich moeten beperken. Door ambtshalve te oordelen dat de  meerbedoelde in bezwaar door [appellante] aangevoerde    omstandigheden geen bijzondere omstandigheden opleveren, en dat daarom de overtreding van 9 mei 2019 niet relevant is, heeft de rechtbank in strijd gehandeld met artikel 8:69 van de Awb.

4.4.    Dit betoog van [appellante] slaagt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling alsnog beoordelen of het college vanwege de overtreding op 9 mei 2019 terecht tot invordering is overgegaan.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@124313/201907694-1-r1/