ABRvS 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:515 – camerabeelden van derde in dit geval niet te gebruiken – maar niet uitgesloten als bewijs

2.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 3 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1179) dient aan een invorderingsbesluit een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag te liggen. Dit brengt met zich dat de vaststelling of waarneming van feiten en omstandigheden die leiden tot verbeurte van een dwangsom dient te worden gedaan door een ter zake deskundige medewerker van het bevoegd gezag, door een ter zake deskundige persoon in opdracht van het bevoegd gezag of door een ter zake deskundige persoon wiens bevindingen het bevoegd gezag voor zijn rekening heeft genomen. De vastgestelde of waargenomen feiten en omstandigheden dienen op een duidelijke wijze te worden vastgelegd. Dat kan geschieden in een schriftelijke rapportage, maar in bepaalde gevallen ook met foto’s of ander bewijsmateriaal. Duidelijk moet zijn waar, wanneer en door wie de feiten en omstandigheden zijn vastgesteld of waargenomen en welke werkwijze daarbij is gehanteerd. Voor zover de vastgestelde feiten en omstandigheden in een geschrift zijn vastgelegd, dient een inzichtelijke beschrijving te worden gegeven van hetgeen is vastgesteld of waargenomen. Een schriftelijke rapportage dient voorts in beginsel te zijn voorzien van een ondertekening door de opsteller en een dagtekening. Aan het ontbreken van een ondertekening en een dagtekening kan worden voorbijgegaan, indien op andere wijze kan worden vastgesteld dat de opsteller van de rapportage degene is die de daarin vermelde feiten en omstandigheden heeft vastgesteld of waargenomen en wanneer die vaststelling of waarneming heeft plaatsgevonden.

2.3.    Uit dit toetsingskader volgt dat niet is uitgesloten dat beelden die door derden zijn gemaakt een rol kunnen spelen bij de beoordeling of een dwangsom is verbeurd. Die beelden moeten dan wel met deskundigheid zijn gemaakt en het college moet die beelden voor zijn rekening nemen. Ter zitting heeft het college zijn in beroep ingenomen standpunt dat het de beelden die [appellant] heeft gemaakt wel degelijk heeft bekeken, herhaald. Volgens het college riepen die beelden echter veel vragen op. Er was onder meer onduidelijkheid over de precieze afstand tussen de camera en de vliegtuigen, de gebruikte hoek en in hoeverre de camera was ingezoomd. De door [appellant] geplaatste referentiemast die volgens hem gebruikt kan worden voor het berekenen van de hoogte van de vliegtuigen is pas ruim zeven maanden na het maken van de filmbeelden geplaatst. Ook de nota van Pijl over de filmbeelden is pas zeven maanden na het maken van de beelden opgesteld. Mede daardoor is onduidelijk onder welke omstandigheden die beelden zijn gemaakt en of die hetzelfde waren als ten tijde van het plaatsen van de referentiemast en de beoordeling door Pijl. Volgens het college lijkt uit de filmbeelden te volgen dat de vliegtuigen landen richting het terrein van MVC, maar staat op grond van die beelden niet onomstotelijk vast dat ze daar zijn opgestegen en ook weer zijn geland.

2.4.    Daargelaten of het mogelijk is om met de gebruikte camera op een grote afstand beelden te maken waarmee betrouwbaar kan worden vastgesteld wat de hoogte van de gefilmde vliegtuigen is, roepen die beelden gelet op de toelichting van het college zo veel vragen op, dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat daaruit niet blijkt dat de last is overtreden. Dit geldt temeer, aangezien MVC de berekeningen die Pijl heeft gemaakt gemotiveerd heeft betwist. Er bestaat verder geen grond voor het oordeel dat het college nader onderzoek had moeten doen naar de gemaakte beelden. Het college wil de beelden gelet op de onduidelijkheid daarover niet voor zijn rekening nemen en dat is redelijk. Het had voor de hand gelegen dat het college de ter zitting gegeven uitgebreidere toelichting ook al in het besluit op bezwaar had opgenomen. Dit doet er echter niet aan af dat het college terecht heeft geweigerd om tot invordering van een dwangsom over te gaan, omdat het niet heeft kunnen vaststellen dat de last is overtreden.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@124636/202001367-1-r4/