ABRvS 10 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1811 – Afd. vernietigt uitspraak Rb die handhaving tegen een in 1999 (en sindsdien bij de gemeente bekende) gebouwde overkapping onevenredig achtte. Niet handhaven levert “geen gedraging op waarmee de indruk is gewekt van een welbewuste standpuntbepaling dat niet handhavend zou worden opgetreden” = ook geen beroep op het vertrouwensbeginsel.

Vertrouwensbeginsel

5.       [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij een gerechtvaardigd beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel. Daartoe voert hij aan dat het college in het verleden mondeling aan zijn vader heeft toegezegd dat de aanbouw mocht worden gebouwd. Dat deze toezegging aan de vader van [appellant sub 2] is gedaan, wordt volgens hem ondersteund door de verklaring van [persoon 1], de voormalige partner van [appellant sub 2]. In die verklaring staat dat [persoon 1] en de vader van [appellant sub 2] in 1977 naar het gemeentehuis zijn gegaan om te vragen of de aanbouw mocht worden verbouwd, zodat er in de aanbouw gewoond kon worden. De ambtenaar zou toen hebben gezegd dat dit geen probleem was, omdat er niks aan de buitenkant van de aanbouw zou veranderen. Daarbij komt dat het college volgens [appellant sub 2] op de hoogte was van de overtreding. Dat zou blijken uit de verklaringen van de heer [persoon 2] en de heer [persoon 3], informatie die [appellant sub 2] aan de gemeente heeft verstrekt in het kader van de verblijfsvergunning van de partner met wie hij in de periode van 2003 tot 2015 heeft samengewoond, en het feit dat de bewoners van het gedeelte van het huis van [appellant sub 1] in de periode van 1 juni 2016 tot en met 1 april 2018 ook belasting hebben betaald. [appellant sub 2] voert ook aan dat de oplegging van een last onder dwangsom door deze omstandigheden in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel.

5.1.    Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.

5.2.    [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat een ambtenaar van de gemeente in 1977 zijn vader heeft toegezegd dat de aanbouw verbouwd mocht worden ten behoeve van zelfstandige bewoning. [appellant sub 2] heeft namelijk geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat in 1977 die toezegging is gedaan. Aan de verklaring van [persoon 1] hecht de Afdeling niet de waarde die [appellant sub 2] daaraan toekent. Daartoe overweegt de Afdeling dat de verklaring op verzoek van [appellant sub 2] is afgegeven, niet afkomstig is van een objectieve bron en onvoldoende concreet is. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt alleen al hierom niet.

Ook als het college al langere tijd bekend was met de overtreding die in 1999/2000 is gepleegd, maar daartegen niet handhavend heeft opgetreden, levert dat geen gedraging op waarmee de indruk is gewekt van een welbewuste standpuntbepaling dat niet handhavend zou worden opgetreden (vergelijk onder 4.1 van de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2575). Gelet hierop kan [appellant sub 2] ook in zoverre geen geslaagd beroep doen op het vertrouwensbeginsel. Dat geldt ook voor zijn beroep op het rechtszekerheidsbeginsel.

Het betoog slaagt niet.

[…]

7.3.    Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, volgt dat de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid een rol kunnen spelen bij de toetsing van een besluit aan de norm van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Dat de last onder dwangsom noodzakelijk en geschikt is, is niet bestreden. De Afdeling zal zich daarom beperken tot de vraag of de last evenwichtig is.

7.4.    De Afdeling stelt vast dat de overtreding, te weten het bouwen van de aanbouw en daarmee het bouwen van een zelfstandige woning zonder omgevingsvergunning, geen overtreding van geringe aard en ernst is. De gevolgen van de overtreding zijn doorlopend, in die zin dat het bouwwerk blijft bestaan. Anders dan [appellant sub 1] aanvoert, betekent dit niet dat handhavend optreden alleen al daarom niet onevenredig kan zijn. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van de Afdeling van 29 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3885), kan buiten het geval van een overtreding van geringe aard en ernst ook in andere omstandigheden handhavend optreden in verhouding tot de daarmee te dienen belangen onevenredig zijn, zodat daarvan in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Dit doet er niet aan af dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid van de last die in deze zaak is opgelegd veel gewicht toekomt aan het feit dat het hier gaat om een overtreding met doorlopende gevolgen die niet van geringe aard en ernst is.

7.5.    [appellant sub 2] heeft de aanbouw in 1999/2000 opnieuw gebouwd. Hij heeft dit gedaan terwijl op 5 juni 1998 zijn aanvraag voor “het vergroten van het hoofdgebouw en verlengen van de bestaande kap van de woning aan de [locatie]” was afgewezen. Aan de afwijzing heeft het college ten grondslag gelegd dat het gemeentelijk en provinciaal beleid erop gericht was het aantal woningen in het buitengebied niet te laten toenemen. Volgens het college leidde de aanvraag ertoe dat twee volwaardige woningen zouden worden gecreĆ«erd. Gelet op deze afwijzing van zijn aanvraag wist [appellant sub 2], of had hij moeten weten, dat het bouwen van een zelfstandige woning niet was toegestaan en dat het college er geen vergunning voor wilde verlenen. Desondanks heeft [appellant sub 2] er voor gekozen om zonder vergunning een zelfstandige woning te bouwen. De op 6 december 1999 verkregen vergunning stond weliswaar de verlenging van de kap toe op de hoofdwoning, maar niet het realiseren van een extra zelfstandige woning.

Daarmee heeft [appellant sub 2] het risico genomen dat het college in de toekomst handhavend zou optreden. Hem valt dus een groot verwijt te maken van het ontstaan van de overtreding die niet van geringe aard en ernst is. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank hier te weinig gewicht aan toegekend.

Aan de omstandigheid dat [appellant sub 2] al sinds 1996 in de aanbouw woont en de verbouwing al heeft plaatsgevonden in 1999/2000, heeft de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling te veel gewicht toegekend. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het college op de zitting heeft toegelicht dat het vanwege de beperkte handhavingscapaciteit van de gemeente in beginsel alleen tot handhavend optreden overgaat, als er een verzoek om handhaving wordt gedaan. [appellant sub 1] heeft pas in 2018 een verzoek om handhaving gedaan. Gelet hierop komt aan het tijdsverloop een beperkt gewicht toe.

Aan de omstandigheid dat de aanbouw in waarde zal verminderen en de investeringen in de aanbouw verloren gaan als [appellant sub 2] twee van de drie voorzieningen moet verwijderen, komt ook beperkt gewicht toe. [appellant sub 2] heeft de voorzieningen geplaatst terwijl hij wist, of had moeten weten, dat dat niet mocht. De gevolgen daarvan komen voor zijn rekening en risico.

Daarnaast geldt dat het inherent is aan het handhaven van deze overtreding dat bewoning van de aanbouw niet meer (goed) mogelijk is. Dat [appellant sub 2] een andere woning moet zoeken is in zoverre geen bijzondere omstandigheid en is op zichzelf niet onevenredig. [appellant sub 2] heeft daarnaast zijn stelling dat hij geen nieuwe woning zal kunnen krijgen niet met concrete gegevens onderbouwd. De rechtbank heeft al met al een te groot gewicht toegekend aan de omstandigheid dat [appellant sub 2] bij handhaving zijn woning zal verliezen.          

7.6.    Gelet op wat hiervoor is overwogen en gelet op het algemeen belang bij handhaving, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het opleggen van de last onder dwangsom onevenwichtig is. Daarbij merkt de Afdeling nog op dat de civielrechtelijke geschillen tussen [appellant sub 2] en [appellant sub 1] niet van belang zijn voor de beoordeling of handhavend optreden onevenwichtig is. De conclusie is daarom dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college van handhavend optreden had moeten afzien.

Het betoog slaagt.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RVS:2023:1811