Herstelwerkzaamheden onduidelijk omschreven
7. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de herstelwerkzaamheden in het bestuursdwangbesluit onvoldoende duidelijk zijn omschreven. [appellant] stelt dat hij er op basis van de verwoording van de werkzaamheden in het besluit redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat van hem verwacht werd dat hij de verbouwing van zijn woning binnen 7 dagen af zou ronden, omdat de last inhield dat alle bouwmaterialen verwijderd moesten worden en alle ruimtes in overeenstemming met de bouwtekeningen en vergunning gebracht moesten worden. De rechtbank heeft volgens [appellant] onterecht overwogen dat hij het college te laat heeft laten weten dat de last volgens hem onduidelijk was; dit heeft hij namelijk al in zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van 11 december 2020 vermeld. Hij kon daarbij niet eerder aanvoeren dat de last volgens hem inhield dat hij de hele verbouwing moest afronden, omdat het college pas ná de ontruiming heeft uitgelegd dat de last niet zo uitgelegd moest worden, aldus [appellant].
7.1. De opgelegde last luidt:
“Alle bouwmaterialen, losse goederen, brandbare materialen dienen uit de woning verwijderd te worden;
– Alle ruimtes dienen vrij toegankelijk en bereikbaar te zijn (deuren kunnen volledig opendraaien en sluiten);
– Alle vluchtwegen (looppaden) zijn vrij en toegankelijk (geen enkele opslag op de trap of gangen);
– Alle ruimtes worden geschikt gemaakt waarvoor deze ook volgens de bouwtekening en destijds afgegeven vergunning voor bedoeld zijn:
– De berging is bestemd voor de opslag of stalling van kleine zaken, zoals een fiets, trap, gereedschap, wasmachine en een droger;
– De woonkamer, huiskamer, zitkamer zijn bestemd als vertrek om daarin overdag en ’s avonds te verblijven en zijn als zodanig ingericht;
– De slaapkamer is bestemd om in te slapen en als zodanig ingericht (bed, nachtkastje, kledingkast);
– De keuken is bestemd om voedsel te bereiden en als zodanig ingericht;
– Het toilet is onderdeel van het sanitair en bedoeld voor het opvangen en wegspoelen van urine en ontlasting;
– De badkamer is eveneens een sanitaire ruimte, speciaal ingericht voor lichaamsverzorging en bestaat meestal uit een wastafel (meubel), een spiegel, een douchecabine of badkuip en/of tweede toilet;
– De meterkast is vrij toegankelijk en bereikbaar;
– Elektrische bedrading is vrij toegankelijk en bereikbaar;
– De cv-ketel is onderhouden en goedgekeurd door een daartoe bevoegd persoon.”
7.2. Met de rechtbank komt de Afdeling tot het oordeel dat de last voldoende duidelijk is. Hiertoe overweegt de Afdeling dat in de last duidelijk is beschreven welke maatregelen genomen moeten worden om de vuurlast in de woning terug te dringen. De vraag of deze maatregelen feitelijk inhouden dat de verbouwing waar [appellant] mee bezig was volledig diende te worden afgerond, is in dit kader naar het oordeel van de Afdeling niet relevant. De vraag is of uit de omschreven werkzaamheden voldoende duidelijk blijkt wat er van [appellant] verwacht werd, en dit is het geval.
Het betoog slaagt niet.
[….]
Begunstigingstermijn te kort
8. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de begunstigingstermijn onredelijk kort was. Magis010 had namelijk 48 manuren, verdeeld over 4 werknemers, nodig om de woning te ontruimen, en daarnaast heeft een elektricien 2,5 uur werkzaamheden verricht. In totaal was er dus meer dan 50 uur aan werkzaamheden door professionals nodig om de in de last genoemde werkzaamheden uit te voeren. Volgens [appellant] zouden deze werkzaamheden meer tijd in beslag nemen als zij door een niet-professional, zoals hijzelf, uitgevoerd zouden worden. Daarom was de door het college gegeven begunstigingstermijn van 7 dagen te kort om de werkzaamheden uit te voeren, aldus [appellant]. Daarbij komt dat het college al in een brief van 17 oktober 2018 de te hoge vuurlast in de woning heeft genoemd, en er toch pas na twee jaar voor heeft gekozen om handhavend op te treden. Zelfs als er, zoals het college stelt, feitelijk sprake was van een begunstigingstermijn van 10 dagen, was dit volgens [appellant] te kort.
8.1. In het bestuursdwangbesluit van 4 december 2020 is bepaald dat de geconstateerde overtreding binnen 7 dagen moet worden beëindigd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat deze begunstigingstermijn weliswaar niet royaal is, maar ook niet onredelijk. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] feitelijk 10 dagen de tijd had om de gelaste maatregelen te treffen, omdat hij het bestuursdwangbesluit op 4 december 2020 heeft ontvangen en daarin staat dat de volgende inspectie op 14 december 2020 zal plaatsvinden.
8.2. Aan het college komt bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn enige vrijheid toe. Echter, bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn geldt als uitgangspunt dat deze termijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. Een begunstigingstermijn mag voorts niet korter worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen.
8.3. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de begunstigingstermijn in dit geval lang genoeg was. Hierbij neemt de Afdeling verschillende omstandigheden in aanmerking.
De Afdeling stelt voorop dat de termijn lang genoeg was om de last uit te kunnen voeren. Op de zitting heeft [appellant] aangevoerd dat hij de last niet uit kon voeren, omdat hij nachtdiensten werkte en op locatie overnachtte. Het is de Afdeling echter niet gebleken dat het college hiervan op de hoogte was of had moeten zijn op het moment dat het besluit werd genomen. Hoewel het klopt dat het uitvoeren van de last [appellant] een groot deel van zijn vrije tijd zou hebben gekost, ziet de Afdeling daarin geen aanleiding voor het oordeel dat het daarom onmogelijk was, of dat het onredelijk was van het college om dit van hem te vergen. Hierbij acht de Afdeling relevant dat het ging om een ernstige overtreding waarbij de brandveiligheid van het appartementencomplex in het geding was. Bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn moest het college dus niet alleen rekening houden met de belangen van [appellant], maar ook met de belangen van de andere bewoners van het gebouw. Daarnaast bestond er voor [appellant] de mogelijkheid om een professioneel bedrijf in te schakelen om de last uit te voeren. De begunstigingstermijn was daarom, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet onredelijk kort.
Hoewel het klopt dat het college al minstens twee jaar op de hoogte was van de onrechtmatige situatie in de woning van [appellant], betekent dit dat [appellant] daar ook al minstens twee jaar van op de hoogte was. Uit het dossier blijkt dat er door het college in deze periode ook meerdere gesprekken met [appellant] zijn gevoerd over de situatie. Uit het verslag van het binnentreden van de woning op 19 november 2020 blijkt dat de toezichthouder na de controle van de woning met [appellant] heeft gesproken. In dit gesprek is [appellant] dringend verzocht om de goederen uit zijn woning te verwijderen, om te voorkomen dat dit op korte termijn door middel van handhavend optreden zou gebeuren.
Het betoog slaagt niet.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2025:545
Leave a Reply