ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1056 – bouwstop, BO mocht bepalen dat bouwstop pas eindigde als vergunning was verleend en niet al op het moment dat ontwerpvergunning ter inzage werd gelegd.

4. [appellant] kan zich er verder niet mee verenigen dat de last onder dwangsom aldus is geformuleerd, dat alle sloop- en bouwwerkzaamheden moeten worden gestaakt totdat de benodigde omgevingsvergunning is verleend. De bouwstop is ten onrechte van kracht gebleven gedurende de periode waarin de omgevingsvergunning al in ontwerp ter visie lag. Hierdoor is de bouw met nog eens zes weken vertraagd. Het college had, met het oog op de belangen van [appellant], in de last moeten opnemen dat de sloop- en bouwwerkzaamheden moesten worden gestaakt totdat een omgevingsvergunning in ontwerp ter visie lag, aldus [appellant].

4.1. Volgens artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. Vanwege het ontbreken van een omgevingsvergunning is aan [appellant] een bouwstop opgelegd, waarbij het college [appellant] heeft gelast alle sloop- en bouwwerkzaamheden (verbouwwerkzaamheden) op het perceel te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden totdat de benodigde omgevingsvergunning is verleend, onder oplegging van een dwangsom.

Indien een ontwerp-omgevingsvergunning ter visie wordt gelegd is nog geen sprake van verlening van een omgevingsvergunning voor de in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo genoemde werkzaamheden en geldt het in dit artikellid opgenomen verbod nog steeds. Het college heeft naar het oordeel van de Afdeling in de formulering van de last kunnen opnemen dat de bouwstop van kracht blijft totdat de benodigde omgevingsvergunning voor de werkzaamheden is verleend. De last strekte daarmee immers tot het beƫindigen en beƫindigd houden van de geconstateerde overtreding. Het betoog over de formulering van de last faalt dan ook.

Voor zover [appellant] heeft beoogd te betogen dat met de ter visie legging van de ontwerp-omgevingsvergunning concreet zicht op legalisatie was ontstaan die voor het college aanleiding had moeten zijn om de bouwstop op te heffen, overweegt de Afdeling als volgt.

De rechtbank diende het in beroep bestreden besluit op bezwaar van 25 augustus 2020 te toetsen uitgaande van de feiten die zich hadden voorgedaan ten tijde van het nemen van dat besluit (ex tunc toetsing). De ontwerp-omgevingsvergunning is begin oktober 2020, derhalve na het besluit op bezwaar, ter visie gelegd en kan daarom niet tot het oordeel leiden dat de rechtbank dat besluit ten onrechte in stand heeft gelaten. De vraag of het college in de ter visie legging van de ontwerp-omgevingsvergunning aanleiding had hoeven zien om de bouwstop op te heffen, valt buiten de omvang van dit geding, dat alleen ziet op het bij de rechtbank bestreden besluit op bezwaar van 25 augustus 2020. Het betoog hierover kan reeds daarom niet slagen.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@130673/202006260-1-r4