ABRvS 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:780 – de onschuldpresumptie bij de LoD: dat aannemelijk is volgens de burgemeester dat iemand zich met drugshandel bezig houdt, betekent niet dat hij schuldig wordt geacht.
5. Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de onschuldpresumptie niet is geschonden. Daartoe voert hij aan dat hij als verdachte is aangemerkt in een strafzaak. Verder wijst hij erop dat de burgemeester omstandigheden als feiten aanmerkt, bijvoorbeeld dat [appellant] een handelshoeveelheid drugs bij zich had tijdens een controle en dat hij meerdere malen met handel in drugs in aanraking is gekomen. Dit kan niet worden gelezen in de context van een vermoeden.
5.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraken van 11 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:331, en 1 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1057, in navolging van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 27 september 2011, Hrdalo tegen Kroatië, ECLI:CE:ECHR:2011:0927JUD002327207, is de reikwijdte van artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) niet beperkt tot strafrechtelijke procedures, maar kan deze zich in voorkomend geval uitstrekken tot een bestuursrechtelijke procedure, indien de geschilpunten in de bestuursrechtelijke procedure voortvloeien uit en samenhangen met een strafrechtelijke procedure. Deze situatie kan zich voordoen tijdens een strafrechtelijke procedure alsook na het staken van de strafrechtelijke procedure of na een vrijspraak. Indien in een bestuursrechtelijke procedure wordt teruggevallen op het feit dat een strafrechtelijke procedure aanhangig is of op een nog niet onherroepelijke veroordeling, brengt dit een zodanige band tussen de bestuursrechtelijke en de strafrechtelijke procedure mee dat artikel 6, tweede lid, in eerstgenoemde procedure van toepassing is. Schending van de onschuldpresumptie is aan de orde indien een rechterlijke beslissing of een uiting van een ambtenaar een oordeel weergeeft omtrent de schuld van iemand die is aangeklaagd ter zake van het plegen van een strafbaar feit voordat de schuld van die persoon in de strafrechtelijke procedure is komen vast te staan. Alleen het uitspreken van een vermoeden dat iemand schuldig is aan het strafbare feit waarvoor hij is aangeklaagd, levert geen schending van de onschuldpresumptie op.
Het opleggen van een last onder dwangsom is geen bestraffende sanctie, maar een herstelsanctie. Bij het opleggen van een last onder dwangsom vindt daarom in beginsel geen vaststelling van schuld plaats. De burgemeester heeft aannemelijk geacht dat [appellant] zich bezighoudt met overtreding van artikel 2:74 van de APV. Dat artikel richt zich niet op de overtreder, maar ziet op het beëindigen en voorkomen van de overtreding. Met deze bepaling wordt beoogd negatieve effecten van de handel in drugs, onder meer bezien vanuit het perspectief van de openbare orde, tegen te gaan. Hoewel de burgemeester daartoe aannemelijk heeft geacht dat [appellant] betrokken is geweest bij drugshandel, betekent dat niet dat de burgemeester hem schuldig acht aan het plegen van strafbare feiten. Dat de burgemeester zich voor het opleggen van de last onder dwangsom mede heeft gebaseerd op informatie afkomstig uit een strafrechtelijk onderzoek, maakt evenmin dat hij de onschuldpresumptie heeft geschonden.
5.2. Het betoog faalt.
https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@125032/202002915-1-a3/