ABRvS 14 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3282 – handhaving verjaart niet – ook niet na die schapenkooi in zundert.
Verjaring bevoegdheid tot handhaven wegens overschrijding redelijke termijn
9. [appellant] betoogt dat de rechtbank had moeten onderkennen dat het college de last onder bestuursdwang niet had mogen opleggen vanwege strijd met het vertrouwensbeginsel en overschrijding van de redelijke termijn.
[appellant] voert aan dat hij erop mocht vertrouwen dat er niet handhavend zou worden opgetreden. Volgens [appellant] komt dat omdat het college al sinds 2012 op de hoogte was van de overtreding en daarna lange tijd niet handhavend heeft opgetreden. Dat het college van de overtreding wist blijkt uit een brief van 21 november 2012 waarin een huisnummer is toegekend aan zijn woning. In die brief is namelijk te kennen gegeven dat er sprake is van een overtreding en dat er handhavend opgetreden zal worden. Omdat het college vervolgens niet handhavend heeft opgetreden, mocht hij erop vertrouwen dat er niet meer gehandhaafd zou worden. Volgens [appellant] hebben ook het toekennen van het huisnummer en het betalen van WOZ-belasting het vertrouwen gewekt dat het college niet zou gaan handhaven.
Daarnaast voert [appellant] aan dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) is gestart met “een door B&W verrichte handeling waaraan ik in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen mij ter zake van de genoemde feiten door B&W een handhaving zou worden ingesteld”. Hij stelt dat dit is gebeurd op het moment dat hij de hiervoor al genoemde brief van 21 november 2012 heeft ontvangen. De redelijke termijn is volgens [appellant] daarom op 21 november 2017 verstreken. Hij stelt dat het college na het verstrijken van de redelijke termijn niet langer bevoegd was om handhavend op te treden.
9.1. Niet in geschil is dat [appellant] in de brief van 21 november 2012 een huisnummer voor zijn woning toegekend heeft gekregen. Ook is niet in geschil dat het college in die brief aangeeft een handhavingstraject te starten. Verder is niet in geschil dat [appellant] voor zijn woning WOZ-belasting heeft betaald.
9.2. De Afdeling overweegt dat [appellant] het niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de gerechtvaardigde verwachting mocht hebben dat het college niet handhavend zou optreden tegen zijn woning.
Het enkele tijdsverloop voorafgaand aan een besluit tot handhaving is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan het college van handhaven moet afzien. Dat is ook niet het geval als het college op de hoogte was van de overtreding. Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1829, onder 5.3.
Verder is ook de verplichte WOZ-taxatie geen uitlating of gedraging waaruit kon en mocht worden afgeleid dat het college niet handhavend zou optreden. Bij een WOZ-taxatie wordt niet gekeken naar de planologisch-juridische situatie. Dit is ook niet zo in combinatie met het toekennen van een huisnummer. De Afdeling wijst hierbij op haar uitspraak van 3 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4631, onder 5.2 en 5.3. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat [appellant] er niet op mocht vertrouwen dat het college niet handhavend zou optreden tegen zijn woning.
Het betoogt slaagt in zoverre niet.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:3282