ABRvS 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3757 – verschil tussen procesbelang en belanghebbendheid bij handhaving. Buurman is in beginsel belanghebbende – ook bij handhaving op grond van de Waterwet.

Procesbelang

7.       Volgens het dagelijks bestuur heeft [appellant] geen procesbelang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep. Het dagelijks bestuur wijst erop dat [appellant] geen eigenaar meer is van de woning aan de [locatie]. Daarnaast geldt volgens het dagelijks bestuur dat het zicht vanuit de percelen die [appellant] nog wel in eigendom heeft, niet wordt belemmerd door de dijkovergang. De dijkovergang ontneemt ook niet het zicht op de rivier de Maas. Voor zover sprake is van enig zichtverlies, heeft dit zichtverlies geen enkele betekenis of gevolg voor het gebruik van de gronden door [appellant] voor het weiden van landbouwhuisdieren. Het zicht vanaf de percelen richting de rivier de Maas wordt in zijn geheel niet aangetast door de ophoging van de dijkovergang. Gelet hierop heeft [appellant] geen reëel en actueel belang meer, aldus het dagelijks bestuur.

7.1.    De vraag of [appellant] als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt, dient te worden onderscheiden van de vraag of sprake is van procesbelang. Het procesbelang  is het belang dat een appellant heeft bij de uitkomst van een door hem ingestelde hoger beroepsprocedure. Daarbij gaat het er niet om of hij gelijk heeft, maar of hij een reëel en actueel belang heeft bij het gelijk, als hij dat zou hebben. De vraag of sprake is van procesbelang dient te worden beantwoord naar de stand van zaken op het moment waarop het hoger beroep wordt beoordeeld.

7.2.    De Afdeling stelt met de rechtbank vast dat [appellant] zijn perceel met woning aan de [locatie] inmiddels heeft verkocht. [appellant] is echter nog wel eigenaar van de percelen kadastraal bekend gemeente Bergen, sectie S,

nrs. 2654, 2655, 2657, 2658, 2660 en 2662, die deels grenzen aan de dijkovergang. Met het hoger beroep kan [appellant] de vernietiging van de weigering van zijn handhavingsverzoek bewerkstelligen waarmee hij beoogt te bereiken dat de hoogte van de dijkovergang wordt teruggebracht tot de ontwerphoogte. Als eigenaar van aangrenzende percelen heeft hij een reëel en actueel belang bij die uitkomst. [appellant] heeft daarom procesbelang bij de door hem ingestelde procedure over het verzoek om handhaving.

Belanghebbendheid

8.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen belanghebbende is bij het besluit tot afwijzing van het handhavingsverzoek. Hij voert aan dat de vraag of hij belanghebbend is bij het besluit tot afwijzing van zijn handhavingsverzoek moet worden beoordeeld aan de hand van feiten en omstandigheden ten tijde van het besluit op bezwaar. Daarnaast voert [appellant] aan dat hij zijn belang ook ontleent aan de omstandigheid dat hij eigenaar is van de percelen, die grenzen aan de dijk en gedeeltelijk aan de dijkovergang en in die hoedanigheid ook nog steeds feitelijke gevolgen ondervindt van de verhoging van de dijkovergang.

8.1.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit betrokken is. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Artikel 1:3, derde lid, van de Awb bepaalt dat onder een aanvraag wordt verstaan een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.

8.2.    De vraag of [appellant] als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het besluit van 25 september 2018 tot afwijzing van het handhavingsverzoek kan worden aangemerkt, dient te worden beantwoord aan de hand van de feiten zoals die zich voordeden ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar van 26 februari 2019.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 15 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1671) wordt belanghebbendheid bij besluiten krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in beginsel aangenomen bij bewoners en eigenaren, en ook bij anderszins zakelijk of persoonlijke gerechtigden van een perceel dat grenst aan het perceel waarop het betrokken besluit ziet, of dat gelijk te stellen is met een aangrenzend perceel. Bij dergelijke percelen wordt ervan uitgegaan dat feitelijke gevolgen, indien die zich voordoen, in beginsel van enige betekenis zijn. Er is geen aanleiding anders te oordelen ten aanzien van de belanghebbendheid bij besluiten krachtens de Waterwet. Zoals reeds overwogen was [appellant] ten tijde van het besluit op bezwaar eigenaar van de percelen, kadastraal bekend gemeente Bergen, sectie S, nrs. 2654, 2655, 2657, 2658, 2660 en 2662. Niet in geschil is dat deze percelen liggen binnen het projectgebied van het projectplan en dat deze percelen gedeeltelijk grenzen aan de dijkovergang. Aannemelijk is dat [appellant] feitelijke gevolgen ondervindt van de hoger aangelegde dijkovergang omdat deze het uitzicht belemmert vanaf zijn percelen in de richting van de dijkovergang en leidt tot een steilere hellingshoek voor de uitweg vanaf zijn percelen. Omdat [appellant] eigenaar is van percelen die grenzen aan het perceel waarop het betrokken besluit ziet, en hij feitelijke gevolgen ondervindt van de verhoging van de dijkovergang, moet ervan uitgegaan worden dat die gevolgen van enige betekenis zijn. Gelet hierop is [appellant] als belanghebbende bij het besluit van 25 september 2018 aan te merken. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@134292/202100221-1-r2/