ABRvS 14 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3021 – Handhaving tegen overschrijding opslagcapaciteit ivm brandgevaar is evenredig – anders dan de Rb. oordeelde in eerste aanleg.
9.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
9.3. Voor zover A.V.I. de door haar aangevraagde en door het college vergunde opslagcapaciteit voor schroot ontoereikend acht, ligt het op haar weg om een verruiming van die opslagcapaciteit aan te vragen. Pas naar aanleiding van een dergelijke aanvraag kan het college beoordelen of de gewenste verruiming binnen de milieu-hygiënische kaders past. Dat het college van A.V.I. eist om in dat geval een revisievergunning aan te vragen, maakt dat niet anders. Hoewel A.V.I. in haar zienswijze van 14 oktober 2021 te kennen heeft gegeven dat zij een aanvraag om revisievergunning voorbereidt die ook betrekking heeft op verruiming van de opslagcapaciteit voor schroot, had A.V.I. ten tijde van het besluit van 13 mei 2022 nog geen door het college ontvankelijk geachte aanvraag ingediend. De vraag die voorligt, is of de rechtbank, in weerwil hiervan, terecht heeft geoordeeld dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat handhavend optreden overeenkomstig de beginselplicht in dit geval evenredig is.
9.4. Gelet op de opgelegde last beoogt het college met zijn handhavend optreden te bereiken dat A.V.I. de geconstateerde overtreding beëindigt en beëindigd houdt. De ambtshalve wijziging van de omgevingsvergunning bij het besluit van 25 mei 2022 vormt geen alternatief voor handhaving, omdat die wijziging geen betrekking heeft op de opslagcapaciteit voor schroot en dus niet kan leiden tot herstel van de aan A.V.I. verweten onrechtmatige situatie. Naar het oordeel van de Afdeling is de opgelegde last noodzakelijk om het daarmee beoogde doel te bereiken.
De grote branden die in 2021 in het op het perceel opgeslagen schroot hebben gewoed, hebben veel rookoverlast veroorzaakt in ’s-Hertogenbosch en omgeving. Door die branden was een verscherpt toezicht op de inrichting gerechtvaardigd. Dit toezicht heeft geleid tot de constatering dat A.V.I. de aan haar vergunde opslagcapaciteit voor schroot meermaals ruimschoots heeft overschreden, terwijl het beperken van de opgeslagen hoeveelheid schroot binnen de inrichting in het brandveiligheidsrapport wordt aangemerkt als een verdedigingslinie om het risico op brand, dan wel de effecten van brand, te verkleinen in de situatie waarin de in dat rapport omschreven nieuwe brandveiligheidsmaatregelen, die het college bij het besluit van 25 mei 2022 heeft voorgeschreven, nog niet zijn getroffen. Gelet hierop kan de overtreding van de norm niet als incidenteel en gering worden aangemerkt. Bovendien heeft het college veel gewicht kunnen toekennen aan de belangen die met de naleving van die norm worden gediend. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat de in het brandveiligheidsrapport omschreven nieuwe maatregelen nog niet door A.V.I. waren genomen ten tijde van het besluit op bezwaar van 13 mei 2022. De financiële en organisatorische gevolgen die naleving van de norm, naar A.V.I. stelt, met zich zullen brengen, komen voor rekening en risico van A.V.I. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat A.V.I. op de zitting te kennen heeft gegeven dat naleving van de last niet heeft geleid tot staking van haar bedrijfsvoering en dat de financiële tegenvallers, die het gevolg zijn van naleving, vooralsnog worden opgevangen door de bedrijven waarmee zij een concernverband vormt. Verder heeft A.V.I. niet aannemelijk gemaakt dat het algemeen belang bij voldoende capaciteit in de regio om autowrakken te recyclen wordt geschaad door de opgelegde last onder dwangsom. Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat, mede bezien in het licht van wat hiervoor onder 9.3 is overwogen, handhavend optreden in dit geval niet onevenwichtig is. Gelet daarop is het college niet gehouden om af te zien van het opleggen van een sanctie en de geconstateerde overtreding van de omgevingsvergunning te gedogen.
Gelet op wat hiervoor onder 3 en 4 is weergegeven en onder 9.3 en in deze rechtsoverweging is overwogen, is de Afdeling van oordeel dat het college zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat handhavend optreden in dit geval niet onevenredig is. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
9.5. Uit de aangevallen uitspraak blijkt dat A.V.I. in beroep financiële stukken aan de rechtbank heeft overgelegd onder de mededeling dat alleen de rechtbank daarvan kennis mag nemen. Ook blijkt daaruit dat de rechtbank de beperkte kennisneming van die stukken gerechtvaardigd heeft geacht. De Afdeling volgt het college in zijn stelling dat het de rechtbank geen toestemming heeft gegeven om met inachtneming van die beperkte kennisneming uitspraak te doen op de grondslag van die stukken. De Afdeling neemt hierbij mede in aanmerking dat uit de aangevallen uitspraak en het dossier niet blijkt dat de rechtbank het college om toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb heeft gevraagd, dan wel dat het college die toestemming heeft gegeven. Gelet hierop heeft de rechtbank in strijd met artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb uitspraak gedaan op de grondslag van die door A.V.I. overgelegde financiële stukken waarvan het college geen kennis heeft kunnen nemen.
Het betoog slaagt.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:3021