ABRvS 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1660, toetsingskader betalingsregeling
Betalingsregeling
10. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college een betalingsregeling had moeten treffen. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank had moeten toetsen of het beleid dat het college enkel een betalingsregeling treft als de overtreder onder het bestaansminimum komt, redelijk is.
10.1. De beslissing om al dan niet een betalingsregeling te treffen voor de betaling van een verbeurde dwangsom behoort tot de bevoegdheid van het college. Hierbij heeft het college beleidsruimte en oordeelt de rechter of het college, in dit geval, in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het verzoek om betalingsregeling af te wijzen. Het college heeft zich in het besluit van 4 maart 2019 op het standpunt gesteld dat [appellant] niet in aanmerking komt voor een betalingsregeling, omdat uit zijn vastgoedbezittingen blijkt dat hij een behoorlijk vermogen heeft en niet onder het bestaansminimum zit. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet is gebleken dat [appellant] door het betalen van de verbeurde dwangsommen onder bestaansniveau dreigt te komen. Bovendien heeft [appellant] niet gemotiveerd waarom het beleid van het college dat het alleen een betalingsregeling treft als de overtreder onder het bestaansniveau dreigt te komen, onredelijk is. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen afzien van het treffen van een betalingsregeling.
Het betoog faalt.
https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@121713/201908331-1-r1/