ABRvS 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1700 – toezichthouder constateert overtreding, maar er wordt geen bouwstop opgelegd. Bouwer kan daaraan niet het vertrouwen ontlenen dat er niet gehandhaafd zal worden.

6.4. Het tweede moment waarop volgens [appellanten] vertrouwen is gewekt dat niet handhavend zou worden opgetreden, is tijdens de bouw van de aanbouw in april 2015. Op 1 april 2015 vond een inspectie plaats, maar werd geen bouwstop opgelegd. [appellant A] is toen gebeld door [toezichthouder]. [toezichthouder] vertelde [appellant A] dat hij in overtreding was, maar [appellant A] heeft duidelijk gemaakt in de veronderstelling te zijn niet in overtreding te zijn en dat [medewerker] de indruk heeft gewekt dat het bouwplan is toegestaan. [toezichthouder] zou daarop navraag doen bij [medewerker], maar [appellanten] hebben niets meer van [toezichthouder] vernomen. Omdat er ook geen bouwstop werd opgelegd, gingen [appellanten] ervan uit dat er niet handhavend zou worden opgetreden. Temeer omdat er vervolgens een omgevingsvergunning is verleend aan hun bovenburen voor het realiseren van een dakterras op de uitbouw. Deze vergunning is weliswaar bij uitspraak van de rechtbank van 1 februari 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:2366, vernietigd, omdat het dakterras niet op een legaal aanwezige aan- of uitbouw was voorzien, maar het vertrouwen was toen al gewekt bij [appellant A] en [appellant B].

6.5. Vaststaat dat [appellant A] in het telefoongesprek door [toezichthouder] op de overtreding is gewezen. Dat dit telefoongesprek onverwachts kwam en dat [appellant A] op dat moment op zijn werk werd gestoord, doet er niet aan af dat hij toen op de overtreding is gewezen. De omstandigheden dat [toezichthouder] niet op het gesprek is teruggekomen en dat er geen bouwstop is opgelegd, bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat [appellanten] erop mochten vertrouwen dat het college niet handhavend zou optreden. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen had de uitlating van toezichthouder [toezichthouder] dat zij in overtreding waren, voor [appellanten] aanleiding moeten zijn zich ervan te vergewissen of zij het bouwplan op deze wijze nog wel zonder omgevingsvergunning konden uitvoeren. Ook heeft de rechtbank terecht overwogen dat zij evenmin vertrouwen dat er niet handhavend zou worden optreden, konden ontlenen aan het feit dat er een omgevingsvergunning voor een dakterras op de uitbouw is verleend aan de bovenburen. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat uit het door [appellanten] in beroep overgelegde verslag van de hoorzitting in bezwaar van 28 september 2015 blijkt dat [medewerker] toen heeft aangegeven dat de aanbouw vergunningvrij is als er tenminste iets wordt gedaan aan de overige bouwwerken in de tuin. Ook is in het verslag vermeld dat de berging vergunningvrij is als deze zou zijn gerealiseerd volgens de maten die zijn opgegeven, maar ook is daar vermeld dat deze volgens [medewerker] anders en groter is uitgevoerd. Verder is in het verslag vermeld dat er volgens [medewerker] in ieder geval een aanpassing van de bebouwing zal moeten komen. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat bij [appellanten] in zoverre gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt dat het college niet handhavend zou optreden tegen het bouwplan zoals dat door hen is gerealiseerd.


https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@131591/202103483-1-r1/