ABRvS 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3005 – geen onrechtmatige hinder houtkachel, toezichthouder heeft voldoende gecontroleerd door 33 controles uit te voeren en houtvochtigheid te meten.

9.    De Afdeling heeft in meer uitspraken, voor het laatst in haar uitspraak van 10 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3295, overwogen dat geen algemeen aanvaarde inzichten bestaan over beantwoording van de vraag of, en zo ja, onder welke omstandigheden en bij welke frequentie, rook afkomstig van gebruik van een houtkachel schade aan de mens toebrengt. De vraag is of deze inzichten op het moment dat het besluit van 27 november 2018 werd genomen wel al bestonden.

De Wet milieubeheer, in het bijzonder bijlage 1 van die wet, die grenswaarden bevat voor fijn stof (PM10 en PM2,5), geeft geen uitsluitsel daarover. De door [appellant A] en [appellant B] in hoger beroep overgelegde stukken leiden niet tot het oordeel dat, ook al staat vast dat houtkachels fijn stof uitstoten, daaromtrent ten tijde van het nemen van het besluit wel algemeen aanvaarde inzichten bestonden. Weliswaar is de strekking van de in hoger beroep overgelegde stukken, waaronder publicaties van RVO en de WHO, dat houtrook ernstige gezondheidsrisico’s met zich brengt, de publicaties geven geen eenduidige norm bij welke mate van blootstelling onder welke frequenties en omstandigheden de rook schadelijk is voor de gezondheid. Daarom kan hieraan niet de betekenis worden gegeven die [appellant A] en [appellant B] hieraan toekennen. Wat het STAB kennisdocument betreft, wat daar ook van zij, stelt de Afdeling vast dat dit kennisdocument dateert van september 2019. Omdat dit document dateert van na het bestreden besluit kon het college het reeds daarom niet bij het besluit van 27 november 2018 betrekken. Gelet op het voorgaande bestonden op het moment dat het besluit van 27 november 2018 werd genomen nog steeds geen algemeen aanvaarde inzichten als hiervoor beschreven.

Uit artikel 7.22 van het Bouwbesluit vloeit niet voort wanneer moet worden gesproken van overmatige hinder. Het is aan het college om dit vast te stellen.

Aan het door [appellant A] en [appellant B] overgelegde rapport van Buro Blauw kan niet de betekenis worden toegekend die [appellant A] en [appellant B] daaraan toekennen. Buro Blauw heeft aansluiting gezocht bij het geurbeleid van de provincie Overijssel voor industrie. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2012, overwogen dat het college voor de beoordeling of sprake is van overmatige hinder niet gehouden is om aansluiting te zoeken bij het Gelderse geurbeleid. Zowel het Gelderse als Overijsselse geurbeleid zijn geschreven voor bedrijven en daarom niet toepasbaar met betrekking tot het vaststellen van geuroverlast bij particulieren zoals [partij]. Het college heeft de door Buro Blauw gehanteerde berekeningsmethode niet geaccepteerd. Hoewel de bezwaarschriftencommissie het rapport deugdelijk genoeg vindt om aan het college te adviseren nader onderzoek te doen en het college Olfasense om een reactie heeft gevraagd, kan daaruit niet worden afgeleid dat het college de methode en normen heeft geaccepteerd. In de schriftelijke uiteenzetting heeft het college opgemerkt dat de reactie van Olfasense niet betekent dat zij de grenswaarden overneemt of heeft goedgekeurd.

Tussen 18 september 2017 en 20 december 2017 heeft de toezichthouder 33 controles uitgevoerd, op verschillende momenten van de dag onder verschillende weersomstandigheden. Naar het oordeel van de Afdeling kunnen deze controles representatief worden geacht voor het gebruik van de houtkachel. Dat de toezichthouder niet over een zogenoemde gecertificeerde neus zou beschikken, is onvoldoende om te oordelen dat de controles niet zorgvuldig zijn uitgevoerd. [appellant A] en [appellant B] hebben geen feiten of omstandigheden gesteld die de Afdeling aanleiding geven om eraan te twijfelen dat de toezichthouder voldoende deskundig was om geuroverlast te kunnen waarnemen (vgl. de uitspraak van 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1229). De omstandigheid dat bij enkele controles een lichte rookgeur is waargenomen, leidt niet tot het oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van overmatige hinder. Wat de vochtigheid van het hout betreft overweegt dat Afdeling dat geen wettelijke verplichting bestaat om een meetinstrument met steekpinnen te gebruiken, zoals [appellant A] en [appellant B] hebben betoogd. Evenmin bestaat aanleiding om ervan uit te gaan dat het onderzoek naar de vochtigheid van het hout niet representatief was. Uit het controlerapport en de toelichting van de toezichthouder ter zitting blijkt dat hij willekeurig stukken hout heeft gepakt van verschillende locaties op het terrein, deze stukken hout heeft gekloofd en vervolgens de vochtigheid heeft gemeten door een apparaatje op het hout te leggen. In het controlerapport staat dat de vochtpercentages niet boven de 20 uitkomen en het hout daarom goed is om mee te stoken. De ter zitting getoonde filmbeelden hebben de Afdeling evenmin kunnen overtuigen. Het gaat hierbij om momentopnames. Niet iedere zichtbare rook levert overmatige hinder op. De Afdeling acht niet aannemelijk gemaakt dat de getoonde beelden niet zijn te rijmen met de  bevindingen tijdens de uitgevoerde controles.

Het betoog faalt.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@123608/201905304-1-r3/