ABRvS 16 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:752 – nieuwe evenredigheid – BGM krijgt in hoger beroep gelijk, heeft wel degelijk voldoende aandacht voor gevolgen woningsluiting gehad.
Beoordeling
6. Niet in geschil is dat in de woning 19,2 g cocaïne en 6,89 g heroïne is aangetroffen. De burgemeester was daarom bevoegd om op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet een last onder bestuursdwang op te leggen. In hoger beroep is de bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting van de woning niet in geschil. Ook is niet in geschil dat de burgemeester in voldoende mate heeft gemotiveerd dat sluiting van de woning noodzakelijk is. Partijen zijn verdeeld over de vraag, of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de burgemeester op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van de beleidsregel had moeten afwijken omdat de sluiting voor [wederpartij] onevenredige gevolgen zou hebben in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. D daarvoor is relevant of [wederpartij] een verwijt kan worden gemaakt en of de burgemeester in voldoende mate de gevolgen van de sluiting van de woning in zijn besluitvorming heeft betrokken.
6.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, moet bij de beoordeling van de verwijtbaarheid het volgende worden meegewogen. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik mag maken. Een hoofdbewoner kan bijvoorbeeld geen verwijt van de overtreding worden gemaakt als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Wel wordt van de hoofdbewoner verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat in de woning gebeurt. Daarbij past de kanttekening dat er grenzen zijn aan het toezicht dat redelijkerwijs mag worden verwacht en dat dat mede afhankelijk is van de woonsituatie. De burgemeester zal, indien hij van zijn bevoegdheid tot sluiting van een woning gebruik maakt, deugdelijk moeten motiveren welk verwijt de hoofdbewoner die door de sluiting wordt getroffen, wordt gemaakt.
6.2. [wederpartij] had toezicht moeten houden op wat in de woning gebeurde. De drugs en bankbiljetten lagen in het zicht in de slaapkamers van haar zoons. Zij had redelijkerwijs kunnen weten dat drugs in de woning aanwezig waren. Ook als de deuren van de slaapkamers gesloten waren, had [wederpartij] toezicht moeten houden op het gebruik van de slaapkamers van haar zoons en met enige regelmaat de kamers moeten controleren. Dat haar zoons hun slaapkamers zelf schoonmaakten, ontsloeg haar niet van die verplichting. Verder had [wederpartij] moeten opvallen dat in de voorraadkast een zak met wit poeder stond, waarvan later is gebleken dat het een versnijdingsmiddel betrof. Ook had [wederpartij] moeten opmerken dat haar kinderen veel telefoons in bezit hadden. Anders dan [wederpartij] op de zitting heeft gesteld, handelden haar kinderen niet alleen overdag als zij aan het werk was in drugs. Volgens de bestuurlijke rapportage gebruikten zij ook ’s avonds voor korte ritjes haar auto om drugs te verhandelen. Ook droegen zij dure kleding en hadden zij geen werk en inkomsten op bijstandsniveau. De Afdeling acht niet geloofwaardig dat [wederpartij] niets heeft meegekregen van de drugshandel van haar zoons. Vergelijk de ook door de burgemeester vermelde uitspraak van 2 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2879, onder 5.2. [wederpartij] heeft in dit geval onvoldoende toezicht gehouden. De burgemeester heeft deugdelijk gemotiveerd dat [wederpartij] daarvan een verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank is ten onrechte tot een andersluidend oordeel gekomen.
6.3. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, is inherent aan de sluiting van een woning dat de bewoner de woning moet verlaten. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. Evenwel moet gewicht worden toegekend aan de omstandigheid, of de betrokkene door sluiting van de woning op een zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie, als gevolg waarvan deze voor een bepaalde duur niet in aanmerking komt voor een andere sociale huurwoning in de regio. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de burgemeester onvoldoende heeft gedaan om te voorkomen dat [wederpartij] door de sluiting op straat komt te staan. De burgemeester heeft toegelicht dat hij de medische klachten van [wederpartij] in aanmerking heeft genomen. Op de zitting heeft woningstichting de Alliantie toegelicht dat zij [wederpartij] een woning heeft aangeboden zonder haar zoons. Van dat aanbod heeft [wederpartij] geen gebruikgemaakt. Verder heeft de burgemeester erop gewezen dat [wederpartij] ook zelf op zoek kan gaan naar woonruimte voor tijdelijk verblijf in een pension of op een vakantiepark in de regio. Als hulp nodig is voor het vinden van een woning, kan ook het wijkteam worden ingeschakeld. In het uiterste geval zet de burgemeester zich in voor een plek voor een langere periode in een pension in Amersfoort. De burgemeester heeft zich voldoende ingespannen om te voorkomen dat [wederpartij] dakloos wordt. De rechtbank is in dit geval ten onrechte tot het oordeel gekomen dat de burgemeester op grond van artikel 4:84 van de Awb van gebruikmaking van zijn bevoegdheid om de woning voor de duur van drie maanden te sluiten, had moeten afzien.
Het betoog slaagt.
https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@130216/202101783-1-a3/