ABRvS 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2469 – verduidelijking rechtspraak. Negatieve reactie op handhavingsverzoek is in beginsel altijd besluit, tenzij “bestuursorgaan waaraan het verzoek is gericht, geen enkele bevoegdheid is toegekend in het kader van de uitvoering van de wettelijke regeling waarop het verzoek betrekking heeft en het ook geen bemoeienis heeft met de aan andere bestuursorganen opgedragen uitvoering en handhaving van deze wettelijke regeling”.

Is de brief van 20 maart 2019 een besluit?

8. Het college voert aan dat de rechtbank de brief van de minister van 20 maart 2019 ten onrechte heeft aangemerkt als besluit. Deze brief bevat volgens het college namelijk slechts feitelijke mededelingen, heeft een informatief karakter en is niet gericht op enig rechtsgevolg. Zonder daadwerkelijke handhaving is er geen rechtsgevolg en daarmee geen besluit op de aanvraag om handhavend op te treden, aldus het college. Ter illustratie wijst het college in dit verband op de uitspraak van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3536. Daarbij volgt volgens het college uit de uitspraak van 28 mei 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AF9230 dat een verzoek om handhaving gericht aan een ander bestuursorgaan dan het bevoegd gezag, geen aanvraag kan zijn. Tot slot verdraagt het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een besluit zich volgens het college niet met het oordeel dat de minister niet bevoegd is. Het college wijst in dat verband op onder meer de uitspraak van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:191.

8.1. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie de uitspraken van 29 november 1996 in zaak nr. E03.94.1703 (AB 1997/66) en 30 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP9590) moet een mededeling van een bestuursorgaan dat het in een bepaald geval niet bevoegd is het door verzoeker gewenste rechtsgevolg te bewerkstelligen in beginsel worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Een dergelijke mededeling houdt in ieder geval een oordeel in over de aanwezigheid en de reikwijdte van de door de aanvrager veronderstelde bevoegdheid. Indien echter aan het bestuursorgaan waaraan het verzoek is gericht, geen enkele bevoegdheid is toegekend in het kader van de uitvoering van de wettelijke regeling waarop het verzoek betrekking heeft en het ook geen bemoeienis heeft met de aan andere bestuursorganen opgedragen uitvoering en handhaving van deze wettelijke regeling, is geen sprake van een besluit.

Het voorgaande betekent dat schriftelijke reacties van bestuursorganen op verzoeken om aanwending van een bepaalde bestuursbevoegdheid, inhoudende dat die bevoegdheid niet bestaat of zich niet uitstrekt tot het voorgelegde geval, als besluit worden aangemerkt. Dit is slechts anders indien in het geheel geen bevoegdheid voorhanden is waarop inwilliging van een verzoek gebaseerd zou kunnen worden.

8.2. De mededeling van de minister in de brief van 20 maart 2019 omvat een beoordeling van de vraag of de minister bevoegd is tot handhaving. Deze mededeling is van meer dan feitelijke aard en moet naar het oordeel van de Afdeling als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de hiervoor bedoelde uitzondering zich niet voordoet. De minister en de vereniging en het college zijn verdeeld over de vraag of de omstandigheid dat de ministers met toepassing van artikel 3.36, eerste lid, van de Wro de omgevingsvergunningen hebben verleend, betekent dat de minister het bevoegd gezag is voor de handhaving van die vergunningen. De bedoeling van de vermelde rechtspraak is juist om te waarborgen dat er rechtsbescherming kan worden geboden door de bestuursrechter als een bestuursorgaan stelt niet bevoegd te zijn om een besluit te nemen waarom is verzocht. De Afdeling volgt het college dan ook niet in het standpunt dat uitsluitend sprake kan zijn van een besluit als het bestuursorgaan zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het niet bevoegd is. Dit volgt ook niet uit de uitspraak van 22 januari 2020 waarnaar het college verwijst.

Het betoog slaagt niet.


https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RVS:2022:2469