ABRvS 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:133 – verwarring over strekking last die pas achteraf (bij invordering) ontstaat, doet niet af aan feit dat last zelf duidelijk is.

5.       Op de zitting heeft het college bevestigd dat de overkapping inmiddels is verkleind naar vergunningsvrije afmetingen en daarom op dit moment niet (meer) illegaal is. Dat betekent echter niet dat het college geen procesbelang meer heeft bij een beoordeling van het hoger beroep en (alsnog) moet berusten in de vernietiging van het eerdere invorderingsbesluit door de rechtbank. Dat invorderingsbesluit gaat namelijk over de vraag of [appellant] in januari 2020 aan de last had voldaan.

6.       Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat [appellant] niet aan de last had voldaan terwijl het haar wel duidelijk was wat zij moest doen om de last na te leven, namelijk de overkapping terugbrengen naar 2,5 m. Volgens het college kon er geen misverstand over bestaan dat het hierbij ging om de diepte en niet om de hoogte.

6.1.    De Afdeling stelt voorop dat bij de vraag of de last is overtreden en of het [appellant] duidelijk was wat zij moest doen om de last na te leven bepalend is de last onder dwangsom die het college bij besluit van 2 mei 2019 heeft opgelegd. Die last hield in dat de overtreding, die bestond uit het zonder omgevingsvergunning bouwen en in stand laten van de overkapping aan de achterzijde van het pand van [appellant], beĆ«indigd moest worden en beĆ«indigd moest blijven. Vermeld is dat [appellant] dit kon doen door het bouwwerk te verwijderen of de verbouwing ongedaan te maken en het bouwwerk terug te brengen naar de laatste situatie waarvoor wel een vergunning is verleend. De Afdeling is van oordeel dat [appellant] dus kon weten op welke wijze zij aan de last kon voldoen. In haar bezwaarschrift tegen het invorderingsbesluit en bij de hoorzitting in bezwaar heeft [appellant] ook nergens gesteld dat de last voor haar niet duidelijk was. Pas als gevolg van uitlatingen van het college in besluiten waarbij het college [appellant] uitstel van betaling verleende, het invorderingsbesluit zelf en verklaringen van het college op de zitting bij de rechtbank is verwarring ontstaan, onder andere over de vraag of de hoogte of diepte van de overkapping nu moest worden aangepast om de overkapping terug te brengen tot een vergunningsvrije omvang, om op die wijze aan de last te voldoen. Dat pas later verwarring is ontstaan, wordt ook ondersteund door de uit de zittingsaantekeningen van de rechtbank blijkende verklaring van [appellant] dat zij wist dat het om de diepte ging, en niet om de hoogte. De rechtbank heeft bij zijn oordeel dat het voor [appellant] onduidelijk was wat zij moest doen om te voorkomen dat de dwangsom zou verbeuren deze latere besluiten en uitlatingen van het college dan ook ten onrechte doorslaggevend geacht. Uit de last en de uitlatingen van toezichthouders die verschillende keren ter plaatse zijn geweest en [appellant] erop hebben gewezen dat de overkapping nog verder moest worden verkleind, moet het [appellant] duidelijk zijn geweest wat zij moest doen om aan de last te voldoen. Dat heeft [appellant] niet tijdig gedaan.

De conclusie is dus dat [appellant] niet tijdig aan de last heeft voldaan, zodat de dwangsom is verbeurd. De rechtbank heeft op onjuiste gronden overwogen dat het college niet tot invordering mocht overgaan. Het betoog van het college slaagt.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:133