ABRvS 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1542 – ook bij monumenten moet de overheid de overtreding aannemelijk maken (en niet andersom). Vml. eigenaar terecht aangeschreven voor verwijderen monumentale waarden pand. Last om verwijdering te laten legaliseren mag niet.

Verwijderen van monumentale wanden en plafonds

2.       De Stichting betoogt dat de rechtbank op onjuiste gronden heeft vastgesteld dat zij de monumentale wanden en plafonds in de twee achterkamers heeft gesloopt. De rechtbank had als uitgangspunt moeten nemen dat het aan het college is om aannemelijk te maken dat de Stichting de sloopwerkzaamheden heeft verricht. De sloopwerkzaamheden zijn volgens de Stichting verricht door de vorige eigenaar van het pand. Om deze reden kan de Stichting niet worden aangemerkt als overtreder en kan haar geen last onder dwangsom worden opgelegd.

2.1.    Artikel 2.2, eerste lid, van de Wabo luidt:

“Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:

[…]

b. een monument als bedoeld in een zodanige verordening:

1º te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen of

[…]

geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.”

Artikel 14 van de Erfgoedverordening gemeente Groningen 2017 (hierna: Erfgoedverordening) luidt:

“1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een gemeentelijk monument:

a. te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

b. te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

[…]”

2.2.    Anders dan de rechtbank overweegt, is het in beginsel aan het college om aannemelijk te maken dat de Stichting de overtreding heeft begaan. Het is dus niet zo dat het op de weg van de Stichting ligt om aannemelijk te maken dat zij de monumentale wanden en plafonds niet heeft verwijderd toen zij eigenaar was van het pand. De Afdeling zal hierna nagaan of het college aannemelijk heeft gemaakt dat de Stichting de overtreding heeft begaan.

2.3.    Hiervoor is van belang het rapport “Bouwhistorische verkenning voormalig herenhuis augustus 2017, [locatie 2] Groningen”, opgesteld door [partij] van [de bouwhistorische verkenning], dat op de zitting is besproken. Hierin zijn de bevindingen van een bouwhistorisch onderzoek neergelegd. [bedrijf] is de opdrachtgever hiervan geweest.

2.4.    Op 27 september 2017 is de Stichting eigenaar geworden van het pand. De opname van het pand die ten grondslag ligt aan de bouwhistorische verkenning dateert van 1 augustus 2017. Op pagina 33 van dit rapport staat in paragraaf 6.2, dat gaat over de eerste verdieping van het pand, het volgende:

“In de twee kamers op het zuidoosten is een bouwfase uit de jaren ’50 of ’60 van de vorige eeuw herkenbaar aan enkele binnendeuren met kozijnen op zwarte hardstenen neuten, bol beleg, voorzetwanden en radiatoren. Boven het verlaagd plafond zijn nog twee oude plafonds zichtbaar: zachtboard uit de jaren ’50 of ’60 en pleisterwerk op riet uit 1880-1881.”

Kortom, de monumentale elementen waren op 1 augustus 2017 nog aanwezig in de twee achterkamers op de eerste verdieping. De vraag is of het college aannemelijk heeft mogen achten dat dit ook het geval was toen de Stichting eigenaar werd van het pand. Alleen dan kan de Stichting als overtreder worden aangemerkt.

In de inleiding tot de bouwhistorische verkenning, die is geschreven in december 2017, staat dat de verdieping en zolder in 2015 zijn verbouwd tot studentenkamers en dat hier geen ingrepen meer zijn gepland. Deze laatste opmerking maakt het aannemelijk dat tussen het geven van de opdracht tot onderzoek en het schrijven van de inleiding van de bouwhistorische verkenning, op de verdieping en de zolder van het pand geen werkzaamheden hebben plaatsgevonden. Hierdoor is het ook aannemelijk dat tussen 1 augustus 2017, de dag waarop de oude plafonds bestaande uit pleisterwerk op riet uit 1880-1881 zijn waargenomen, en de datum waarop de Stichting eigenaar werd van het pand, 27 september 2017, op de verdieping en de zolder geen werkzaamheden hebben plaatsgevonden. Het college heeft het aannemelijk mogen achten dat na het schrijven van de inleiding en voor de eerste controle van 6 februari 2018, waarbij was geconstateerd dat monumentale wanden en plafonds waren gesloopt, die sloopwerkzaamheden zijn verricht. Daarbij heeft het college verder in aanmerking mogen nemen dat uit een mail van 13 februari 2018 van [persoon] aan een medewerker van de gemeente valt af te leiden dat [persoon] opdracht heeft gegeven om de verdieping van het pand te strippen. Daarin schrijft [persoon] namelijk, in reactie op de vraag van die medewerker wat de bestemming wordt van de achterkamer op de verdieping, dat hij een timmerman opdracht heeft gegeven het pand te strippen en dat hij een goed beeld heeft van de mogelijkheden als het gestript is.

2.5.    De rechtbank heeft, zij het op andere gronden, terecht geconcludeerd dat het college de Stichting terecht heeft aangemerkt als overtreder waar het betreft het slopen van monumentale wanden en plafonds en het college terecht bevoegd geacht om handhavend op te treden.

3.       De Stichting betoogt verder dat de rechtbank op onjuiste gronden heeft geoordeeld dat de last onder dwangsom is bedoeld om verdere overtreding te voorkomen. Overtredingen kunnen niet worden voorkomen, omdat het college heeft aangegeven dat het terugplaatsen van de monumentale elementen van de wanden en plafonds van het pand niet meer mogelijk is.

3.1.    Artikel 5:31d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:

“Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:

a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en

b. de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.”

Artikel 5:32, eerste lid, luidt:

“Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.”

Artikel 5:32a, eerste lid, luidt:

“De last onder dwangsom omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.”

3.2.    Het college stelt in het besluit van 20 mei 2019 dat, hoewel het niet mogelijk is om de monumentale elementen van de wanden en de plafonds terug te plaatsen, de Stichting desondanks, om de geconstateerde overtreding op te heffen, dient te beschikken over een in werking getreden omgevingsvergunning voor het wijzigen van een gemeentelijk monument. Dit betekent niet alleen dat de stichting een aanvraag dient in te dienen maar dat zij ook dient te beschikken over een verleende omgevingsvergunning.

De Afdeling overweegt dat, gelet op het bepaalde in artikel 5:31d, aanhef en onder a, van de Awb, een last onder dwangsom moet strekken tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken van een overtreding. Het enkel aanvragen van een vergunning kan deze overtreding in ieder geval niet geheel of gedeeltelijk ongedaan maken. Om te kunnen voldoen aan de in dit geval opgelegde last is de Stichting daarmee afhankelijk van de verlening van de vergunning door het bestuursorgaan binnen de gestelde begunstigingstermijn. En dat terwijl niet duidelijk is of die vergunning uiteindelijk zal kunnen worden verleend. Het college mocht deze last daarom niet opleggen aan de Stichting.

Het betoog slaagt.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RVS:2023:1542