ABRvS 19 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1066 – Rechtbank oordeelt ten onrechte dat sprake is van BO bij handhaving vanwege jarenlang feitelijk gedogen en faciliteren overtredingen.

13.     Het college en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college op grond van bijzondere omstandigheden had moeten afzien van het opleggen van de last, in het besluit van 31 juli 2019 vermeld onder 1, te weten de bedrijfsmatige activiteiten op de locatie aan de [locatie A] te Lottum te beëindigen door geen vrachtwagens ter plaatse meer aanwezig te hebben.

13.1.  [appellante sub 3] heeft in beroep naar voren gebracht dat haar vennoten, voorafgaand aan de aankoop van het perceel met woning aan de [locatie A], overleg hebben gehad op het gemeentehuis met een medewerker van de afdeling ruimtelijke ordening waarbij de planologische situatie is bekeken en waarbij hen is medegedeeld dat het parkeren geen probleem zou zijn. Vervolgens hebben zij in de jaren 2010 en 2013 aanvragen gedaan in het kader van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen en deze aanvragen zijn gehonoreerd. Voor die toekenningen zijn adviezen uitgebracht door het Instituut Midden- en Kleinbedrijf waarbij de vestiging van het bedrijf waarvoor de ondersteunende bijstand werd gevraagd, planologisch is getoetst. Die beoordeling is de grondslag geweest voor bijstandverlening. Om dan nu tot handhaving over te gaan, terwijl de onderneming al jaren actief is, waarbij het perceel wordt gebruikt voor het parkeren van vrachtwagens en nauwelijks sprake kan zijn van overlast, is volgens [appellante sub 3] onevenredig in verhouding tot de met handhaving te dienen belangen.

13.2.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank op zichzelf terecht overwogen dat alle feiten en omstandigheden te samen genomen een beeld schetsen van een bestuursorgaan dat [appellante sub 3] de mogelijkheid heeft gelaten om met het parkeren van haar vrachtwagens jarenlang actief te zijn op het betreffende perceel en die mogelijkheid zelfs heeft gefaciliteerd met bijstandverlening. De rechtbank heeft verder op zichzelf terecht overwogen dat het niet onaannemelijk is dat er een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de vennoten en een ambtenaar in dienst van de gemeente, over hetgeen ter plaatse planologisch is toegestaan. Anders dan de rechtbank is de Afdeling echter van oordeel dat deze feiten en omstandigheden niet als bijzondere omstandigheden zoals hiervoor bedoeld in 12 kunnen worden aangemerkt. Daartoe wordt overwogen dat weliswaar niet onaannemelijk is dat, voorafgaand aan de aankoop van het perceel, in 2002 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de vennoten en een ambtenaar in dienst van de gemeente over de mogelijkheden van het perceel, maar dat niet aannemelijk is geworden dat tijdens dat gesprek toezeggingen zijn gedaan op grond waarvan [appellante sub 3] heeft mogen afleiden dat zij het achterterrein bedrijfsmatig zou mogen gebruiken voor het parkeren van vrachtauto’s. [appellante sub 3] heeft geen stukken overgelegd, zoals een gespreksverslag, waaruit die toestemming blijkt. De verlening van bijstand aan zelfstandigen houdt evenmin planologische toestemming voor het parkeren van vrachtauto’s ten behoeve van een transportbedrijf in strijd met het bestemmingsplan in. Tot slot levert het enkele tijdsverloop voorafgaand aan een besluit tot handhaving, ongeacht de duur daarvan, geen bijzondere omstandigheid op, op grond waarvan het bestuursorgaan van handhavend optreden behoort af te zien.

13.3.  Het college heeft zich daarnaast in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat handhaving in dit geval niet onevenredig is. Er is geen sprake van een overtreding van geringe aard en ernst. Daarbij is van belang dat [appellant sub 2] en het college aannemelijk hebben gemaakt dat, door het keren van de vrachtauto’s op de openbare weg, gevaarlijke situaties ontstaan en dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat het bedrijfsmatige gebruik van het perceel vanaf 2012, het jaar waarin het bedrijf is ingeschreven op het adres [locatie A], is geïntensiveerd. Verder heeft [appellant sub 2] aannemelijk gemaakt dat ook andere omwonenden overlast ervaren van het parkeren van de vrachtauto’s.

13.4.  Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het college op grond van bijzondere omstandigheden had moeten afzien van het opleggen van last 1.

Het betoog slaagt.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@125427/202001944-1-r2/