ABRvS 19 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3008 – Toezichthouder heeft in kast bewoner gekeken. Onduidelijk of kast al open was, maar zelfs al was hij dicht, dan nog staat relativiteitsvereiste betoog in de weg: het huisrecht van de bewoner beschermt immers niet de belangen van de eigenaar die is beboet.

“Is de woning onrechtmatig doorzocht?

5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de onrechtmatige doorzoeking heeft afgedaan op grond van het relativiteitsvereiste. Artikel 5:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geeft slechts de bevoegdheid om een woning met toestemming van de bewoner binnen te treden en onderzoek te doen. Het opentrekken van kastdeuren en lades is niet toegestaan. Het bewijs dat daarmee zou zijn verkregen, dat er geen persoonlijke spullen zijn aangetroffen, is onrechtmatig verkregen. Onderzoeken is niet doorzoeken. Onrechtmatig verkregen bewijs mag niet tegen hem gebruikt worden. Het verbod om kasten te doorzoeken beschermt zeker ook het belang van hem als eigenaar. Hij kan immers ook privéspullen, zoals inboedel, in de woning hebben staan die mee is verhuurd aan de huurders, aldus [appellant].

5.1.    In het rapport van bevindingen staat dat er geen persoonlijke spullen, anders dan die van de toeristen, zijn aangetroffen in de woningen. Uit de foto’s blijkt dat de toezichthouders ook in kasten hebben gekeken. Niet duidelijk is of de toezichthouders zelf de kasten hebben geopend of dat ze hebben gevraagd aan de toeristen die in de woning werden aangetroffen om de kasten open te maken. Maar ook als de toezichthouders zelf de kasten hebben geopend, zonder toestemming van de toeristen, kan dit [appellant] niet baten. Het relativiteitsvereiste dat in artikel 8:69a van de Awb is opgenomen, staat namelijk in de weg aan vernietiging van het besluit van 22 oktober 2019. Artikel 5:15 van de Awb, en meer specifiek artikel 34 van de Hw, beschermen het huisrecht van de bewoner. Niet in geschil is dat [appellant] niet in één van de woningen woonde. Zijn huisrecht is dus niet geschaad. Dat er mogelijk privéspullen van hem in de woningen lagen, maakt dat niet anders. Nog afgezien van het feit dat dit slechts een fictieve situatie betreft, stelt [appellant] zelf dat als deze er waren, deze waren meeverhuurd aan de huurders. Dat betekent dat deze spullen bedoeld waren om te gebruiken door de huurder. Daaruit volgt dat het doorzoeken van de woning, waarbij mogelijk deze spullen aangetroffen hadden kunnen worden, het huisrecht van de huurder zou kunnen schaden en niet dat van [appellant]. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.

Het betoog slaagt niet.”

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RVS:2022:3008