ABRvS 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2963 – plegen fraude door student niet buiten redelijke twijfel (“De aangedragen feiten en omstandigheden wijzen weliswaar in de richting van een vorm van fraude […] maar sluiten niet uit dat [appellante] het slachtoffer is van het handelen door een medestudent.”) Is een punitieve sanctie, dus geen sanctie opleggen.

Heeft [appellante] gefraudeerd?

7.1.     Hoe de overeenkomsten tussen de antwoorden tot stand zijn gekomen is niet vastgesteld. De vertegenwoordiger van de examencommissie heeft op de zitting bij de Afdeling, namens het CBE, nader toegelicht dat voor zover mogelijk is onderzocht wat er is gebeurd. De instelling heeft daarvoor contact opgenomen met de producent van het digitale toetssysteem. Duidelijk is dat in de registratie van de activiteiten tijdens het tentamen, die dit systeem maakt, geen verdachte omstandigheden zijn geconstateerd. Vermoedelijk heeft dat wat er is gebeurd zich buiten dit systeem afgespeeld. De vertegenwoordiger schetst een scenario met binnengesmokkelde telefoons en oppert de mogelijkheid van contact via een derde die zich buiten de toets locatie bevond.

7.2.      De Afdeling ziet zich voor de vraag gesteld of de feiten en omstandigheden zoals deze voorliggen de conclusie kunnen dragen dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat [appellante] heeft gefraudeerd. Die vraag beantwoordt zij ontkennend. Uit artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden volgt dat het bestuursorgaan, in dit geval de examencommissie, moet bewijzen dat in een concreet geval een overtreding is gepleegd. In geval van twijfel moet het bestuursorgaan aan de betrokkene het voordeel van de twijfel gunnen (vergelijk overweging 4.8.3 van het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN6324, en de uitspraak van de Afdeling van 10  juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:234).

Het CBE heeft de toedracht van de fraude niet kunnen achterhalen. De aangedragen feiten en omstandigheden wijzen weliswaar in de richting van een vorm van fraude zoals omschreven in artikel 8.1, tweede lid, van de OER, maar sluiten niet uit dat [appellante] het slachtoffer is van het handelen door een medestudent. De examencommissie is niet in haar bewijslast geslaagd.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RVS:2023:2963