ABRvS 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2974 – Kan handhavend worden opgetreden tegen oorspronkelijke bouwer en eigenaar bij overtreden omgevingsvergunning door nieuwe eigenaren (nee, want geen normadressaat meer ex 2.25 Wabo). Hebben de huidige eigenaren het in hun macht? ABRvS anders dan rb: ja, dan moet je maar elders parkeerterrein kopen.
Wie kan of kunnen er worden aangemerkt als overtreder?
8.5. De Afdeling ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld welke (rechts)personen als overtreder kunnen worden aangemerkt van het bij de vergunning van 9 maart 1989 behorende voorschrift.
8.6. Ingevolge artikel 2.25, eerste lid, van de Wabo geldt een omgevingsvergunning voor een ieder die het project uitvoert waarop zij betrekking heeft. De vergunninghouder draagt ervoor zorg dat de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften worden nageleefd.
8.7. Het college heeft in de aanhef bij besluit van 7 juli 2021 overwogen dat de vergunning van 9 maart 1989 is verleend voor het bouwen van winkels en daarboven gesitueerde appartementen, en dat het gelet op artikel 2.25 van de Wabo aan de vergunninghouder is om het aan de vergunning van 9 maart 1989 verbonden voorschrift na te leven. Volgens het college kunnen als overtreder in de zin van artikel 5:1, tweede lid, van de Awb alleen worden aangemerkt de huidige eigenaren van het appartementengebouw aan de Kerkstraat 52 t/m 54. Dit zijn de VvE en de appartementsgerechtigden van dit gebouw. Volgens het college kan niet handhavend worden opgetreden tegen De Raad Bouwontwikkeling B.V. en [partij], aangezien geen van beide eigenaar (meer) is van het gebouw waarop de vergunning van 9 maart 1989 ziet. Dat [partij] voornemens is om een nieuw bouwplan te verwezenlijken op de voormalige locatie van de parkeerplaatsen die blijkens het vergunningvoorschrift in stand moeten worden gehouden, doet hier volgens het college niet aan af.
8.8. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat in het voorliggende geval de VvE en de appartementsgerechtigden kunnen worden aangemerkt als overtreder van het bij de vergunning van 9 maart 1989 behorende voorschrift. Wat [partij] betreft is de Afdeling van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij niet kan worden aangemerkt als overtreder. Dit heeft de Afdeling eerder al uitgemaakt in haar uitspraak van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2121, waarin is overwogen dat de uit de vergunning van 9 maart 1989 voortvloeiende verplichting om parkeerplaatsen in stand te houden, zich niet tot [partij] richt. Weliswaar heeft [partij] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een nieuwe winkelruimte op de locatie waar voorheen de bij het gebouw aan de Kerkstraat 52 t/m 54 behorende parkeerplaatsen aanwezig waren, maar dit doet er niet aan af dat zij gelet op artikel 2.25 van de Wabo niet kan worden gezien als degene die verantwoordelijk is dat aan het bij de vergunning van 9 maart 1989 behorende voorschrift wordt voldaan. Om die reden kan zij niet worden aangemerkt als overtreder. Het betoog slaagt in zoverre niet.
Hebben overtreders het in hun macht om te voldoen aan een eventueel op te leggen last?
8.9. Het college stelt zich ten aanzien van de appartementsgerechtigden op het standpunt dat hen geen last onder dwangsom kan worden opgelegd omdat zij het niet in hun macht hebben om een eventueel op te leggen last uit te voeren. Zij zijn immers geen eigenaar van de gronden waarop voorheen de parkeerplaatsen waren gesitueerd. Op het maaiveld bestaan voor hen verder geen mogelijkheden om de parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren. Daarnaast kunnen de appartementsgerechtigden niet zonder instemming van de VvE een parkeergarage aanleggen onder de bestaande winkels en de daarboven gelegen appartementen. Het is daarom volgens het college niet mogelijk voor de appartementsgerechtigden om te voldoen aan een eventueel op te leggen last, zodat tegen hen niet handhavend kan worden opgetreden door middel van een last onder dwangsom. Daarbij komt dat uit het vergunningvoorschrift niet duidelijk blijkt hoeveel parkeerplaatsen per appartementsdeel dienen te worden gerealiseerd en in stand gehouden, zodat onduidelijk is hoeveel plaatsen iedere individuele eigenaar zou moeten realiseren om te kunnen voldoen aan het gestelde in het vergunningvoorschrift.
8.10. De Afdeling stelt voorop dat, gelet op artikel 5:32, tweede lid, van de Awb, slechts handhavend kan worden opgetreden met een last onder dwangsom jegens een overtreder die het feitelijk en juridisch in zijn macht heeft om de gestelde overtreding te kunnen beëindigen. Immers, wanneer de geadresseerde van de last, hoewel overtreder, het niet in zijn macht heeft om de overtreding te beëindigen, zou die last er niet op zijn gericht om de overtreding ongedaan te maken. Dit verdraagt zich niet met het reperatoire karakter van de herstelsanctie.
8.11. De Afdeling overweegt dat uit het tot de vergunning van 9 maart 1989 behorende voorschrift volgt dat op eigen terrein ten minste 17 parkeerplaatsen voor personenauto’s moeten worden gerealiseerd en in stand gehouden. In de vergunning wordt echter niet gedefinieerd wat moet worden verstaan onder “eigen terrein”. Weliswaar wordt met dit terrein blijkens de aanhef van dat besluit bedoeld het achterterrein, gelegen tussen de Zeestraat en het op te richten bouwwerk aan de Kerkstraat, maar het voorschrift staat er naar het oordeel van de Afdeling niet aan in de weg dat deze parkeerplaatsen ook op een ander (gedeelte) van het eigen terrein, behorende tot het gebouw waarvoor de vergunning is verleend, kunnen worden aangelegd. Deze gronden kunnen worden aangekocht of gehuurd, en ingericht als eigen terrein, behorende bij het appartementengebouw, waarop de vergunning van 9 maart 1989 ziet. Dit betekent dat het enkele feit dat overtreders niet de beschikking hebben over de gronden waarop voorheen de parkeerplaatsen waren gerealiseerd, niet betekent dat zij het niet in hun macht hebben om te kunnen voldoen aan een eventueel op te leggen last onder dwangsom. Dat op het eigen terrein behorende tot het appartementengebouw nu geen ruimte is voor de aanleg van 17 parkeerplaatsen, betekent niet dat deze parkeerplaatsen niet op een locatie in de nabijheid worden aangelegd, bijvoorbeeld op een nader aan te kopen of te huren stuk grond. Dit heeft het college niet onderzocht. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat overtreders niet bij machte zijn om te voldoen aan een eventueel op te leggen last onder dwangsom. Het betoog slaagt in zoverre.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RVS:2023:2974