ABRvS 2 februari, ECLI:NL:RVS:2022:322 – last aan beide eigenaren perceel aanvaardbaar, geen eendaadse samenloop. Overgangsrecht evaluatiewet: artikel 5:35, lid 2, Awb heeft onmiddelijke werking en verlengd dus ook bij lopende procedures.

7.4.    Met betrekking tot het dubbel opleggen van de lasten door het college overweegt de Afdeling als volgt. Omdat zowel [appellant A] als [appellant B] het in hun hoedanigheid van eigenaar van de percelen in hun macht hadden de overtredingen te beëindigen, kon het college aan elk van hen de opgelegde lasten opleggen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat als twee of meer voorschriften zijn overtreden, voor elke overtreding een separate bestuurlijke sanctie kan worden opgelegd. Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat in dit geval lasten onder dwangsom zijn opgelegd in verband met drie separate gedragingen: het slopen zonder sloopmelding, het bouwen zonder omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en het gebruiken van de studio in strijd met de gebruiksbepalingen uit het vigerende bestemmingsplan. Gelet op het bovenstaande heeft de rechtbank, voor zover [appellanten] dat betogen, terecht overwogen dat van onevenredige sanctionering bij eendaadse samenloop in dit geval geen sprake is.

Het betoog slaagt niet.

[…]

10.4.  Met betrekking tot de toepassing van artikel 5:35, tweede lid, van de Awb, overweegt de Afdeling als volgt. Deze bepaling is per 1 april 2021 in werking getreden als onderdeel van de Evaluatiewet bestuursrechtelijke geldschuldenregeling Awb. Het overgangsrecht van deze wet is te vinden in Artikel II van die wet. Hierin staat: “Op een beschikking tot invordering van een dwangsom die is gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft het recht van toepassing zoals dat gold voor dat tijdstip.” De reikwijdte van Artikel II is beperkt, want dit artikel ziet alleen op het recht dat van toepassing is op een beschikking tot invordering. Artikel II ziet om die reden niet op artikel 5:35, tweede lid, van de Awb: dat artikellid heeft betrekking op een rechtsvordering tot betaling van een verbeurde dwangsom en niet op een beschikking tot invordering. Nu de Evaluatiewet geen ander bijzonder overgangsrecht bevat, is artikel 5:35, tweede lid, van de Awb per 1 april 2021 met onmiddellijke ingang in werking getreden.

10.5.  Ingevolge artikel 5:35 van de Awb, zoals dat artikel luidde ten tijde van belang, verjaart de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom door verloop van een jaar na de dag waarop zij is verbeurd. Dit betekent in dit geval dat de bevoegdheid tot invordering van de hiervoor genoemde dwangsom van € 5.000,00 die op 14 januari 2019 werd verbeurd, ingevolge dit artikellid verjaarde op 14 januari 2020. Op dat moment was het nieuwe artikel 5:35, tweede lid, Awb nog niet in werking getreden. Dit betekent dat artikel 5:35 van de Awb gold, zoals dat voor 1 april 2021 luidde. Omdat niet is gebleken van stuitingshandelingen door het college, betekent dit dat de bevoegdheid tot invordering van de verbeurde dwangsom van € 5.000,00 verjaarde op 14 januari 2020 en niet meer ingevorderd kon worden door het college.

Het betoog slaagt in zoverre.

10.6.  De overige, na de schorsing alsnog verbeurde dwangsommen, zijn, zoals hiervoor overwogen, verbeurd binnen twee maanden en drie weken na 15 juli 2019. De verjaring van die dwangsommen is door het college gestuit op 29 juni 2020 en 14 juli 2020. Door deze stuiting zou de bevoegdheid tot invordering daarvan, gelet op artikel 5:35 van de Awb zoals dat destijds luidde, een jaar later zijn verjaard. Toen was evenwel het hoger beroep bij de Afdeling reeds aanhangig, zodat voor deze verbeurde dwangsommen ingevolge artikel 5:35, tweede lid, van de Awb geldt dat de verjaringstermijn wordt verlengd tot het moment dat onherroepelijk op het hoger beroep is beslist.

Het betoog slaagt in zoverre niet.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@128600/202002245-1-r3