ABRvS 2 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3972 – Instandlating illegaal gebouwde woning die is opgericht voor 1 april 2007 wél verboden aan eigenaar die het na die datum in eigendom verwerft.

Last onder dwangsom

5.       Vast staat en niet in geschil is dat voor de woning een omgevingsvergunning was vereist die niet is verleend en dat de woning door [appellante] in stand werd gelaten. Voor zover [appellante] onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1263, betoogt dat de overtreding van artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo haar niet kan worden tegengeworpen omdat de woning vóór 2007 was opgericht, berust dit op een onjuiste lezing van die uitspraak. In die uitspraak was mede van belang dat een pand in eigendom was verkregen vóór het per 1 april 2007 in werking getreden verbod van artikel 40, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet om een bouwwerk dat zonder of in afwijking van de vereiste bouwvergunning is gebouwd in stand te laten. Maar toen [appellante] in 2015 het perceel in eigendom verkreeg, gold artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo al. Het betoog van [appellante] slaagt daarom niet. De rechtbank heeft dan ook terecht geconcludeerd dat [appellante] in overtreding was van artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo. Het college was dan ook ter zake bevoegd om tot handhavend optreden over te gaan.

6.       Vast staat en niet in geschil is dat de woning ten tijde van belang werd bewoond. [appellante] heeft daarom in strijd gehandeld met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.

7.       Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.

8.       [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Zij voert daarover aan dat de aanwezigheid van de woning geen negatieve gevolgen heeft voor de omgeving. De vestiging of uitbreiding van de milieubelastende functies in het gebied Baanstee-West worden volgens haar niet negatief beïnvloed. Handhavend optreden leidt voor [appellante] daarentegen tot onnodige nadelige gevolgen omdat zij dan de bij haar werkzame arbeidsmigranten niet meer op het perceel kan huisvesten. Aangezien de woning er al sinds 2002 staat, is het onevenredig dat [appellante] het gebruik van de woning moet beëindigen en de woning moet verwijderen.

8.1.    De Afdeling ziet met de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, in dit geval het belang bij handhaving van het bestemmingsplan en het behouden van een scheiding tussen milieubelastende functies en milieugevoelige functies op het bedrijventerrein. De Afdeling verwijst kortheidshalve naar de uitspraak van de rechtbank onder 7.1 tot en met 7.3. De Afdeling ziet in wat [appellante] heeft aangevoerd, geen aanleiding daar anders over te oordelen. Daaraan voegt de Afdeling toe dat de stelling van [appellante] dat de woning er al sinds 2002 staat en het college pas in 2018 een waarschuwingsbrief heeft verzonden, niet voldoende is voor het oordeel dat handhavend optreden onevenredig is. Het college heeft, zodra het ervan op de hoogte raakte dat de woning zonder vergunning was gebouwd en werd bewoond, immers stappen gezet om [appellante] te bewegen tot het verwijderen van de woning en het gebruik daarvan als woonruimte te beëindigen.

Het betoog slaagt niet.

 

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:3972