ABRvS 2 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2101 – Enkele dwangsom gekoppeld aan het opheffen van meerdere overtredingen mag. Rechtbank niet verplicht om termijn te geven om alsnog aan last te voldoen.

Voorlopige voorziening

3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft voorzien in een termijn voor het alsnog kunnen voldoen aan de last onder dwangsom. Hij voert aan dat de eerste dwangsom nog voor de uitspraak van de rechtbank is verbeurd, omdat het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen en niet is voorzien in een termijn voor het treffen van maatregelen.

3.1.    Artikel 8:72 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt:

“[…].

5. De bestuursrechter kan zo nodig een voorlopige voorziening treffen. Daarbij bepaalt hij het tijdstip waarop de voorlopige voorziening vervalt.

[…].”

3.2.    In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat de begunstigingstermijn door het college is verlengd tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter. Deze overweging is in hoger beroep niet bestreden. Dat betekent dat, anders dan [appellant] stelt, de eerste dwangsom niet vóór de uitspraak van de rechtbank is verbeurd. [appellant] heeft geen beroepsgrond gericht tegen de aan de last verbonden begunstigingstermijn, zodat de rechtbank daarover ook geen oordeel heeft kunnen geven. In wat [appellant] heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanleiding hoeven zien voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb.

Het betoog faalt.

Hoogte van de dwangsom

8.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de dwangsom disproportioneel is. Daartoe voert hij aan dat hij de maximale dwangsom van € 40.000,00 ook zal verbeuren indien hij de constructie van loodsen 3 en 4 aanpast, maar geen bluswatervoorziening aanbrengt. Een dwangsom van € 40.000,00 is niet redelijk, indien er gedeeltelijk wordt voldaan aan de last, aldus [appellant].

8.1.    Het is niet ongebruikelijk om één dwangsom te verbinden aan een last die erop ziet dat meerdere handelingen moeten worden verricht om een overtreding ongedaan te maken. In wat [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de hoogte van de dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van de geschonden norm en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.

Het betoog faalt.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@122323/201908810-1-r2/