ABRvS 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2350 – overtreding kleiner dan in besluit aangenomen, Afdeling voorziet zelf in zaak, laat LoD en dwangsom gedeeltelijk in stand (maar matigt wel).

Vaststellen van de te herstellen oppervlakte

6.5. Het college heeft het noodzakelijk geacht dat de veldweg begaanbaar moet zijn voor onder meer een tractor met aanhanger. Het is aangesloten bij de Regeling Voertuigen op grond waarvan een (veld)weg een minimale breedte van 3,0 m dient te hebben. Daarnaast dient, vanwege het onderhoud van de weg en rekening houdend met de zogenoemde obstakelvreesafstand, aan weerszijden van de veldweg volgens het college een berm van 0,30 m te worden aangehouden. Dit brengt het college ertoe dat de breedte van de veldweg 3,6 m dient te bedragen. Dit wegprofiel heeft het college vervolgens gekoppeld aan de as van de weg die zichtbaar is op de luchtfoto uit 2007. Daarop zijn wielsporen goed zichtbaar en kan het tracé van de veldweg goed worden bepaald. Van de vereiste 3,6 m breedte mag volgens het college worden afgeweken bij het deel van de veldweg dat van oudsher dicht bij het ter plaatse aanwezige hekwerk lag. Als namelijk rekening wordt gehouden met de as van de weg door de jaren heen, kan aan de noordzijde niet 1,8 m tot het hekwerk worden aangehouden, aldus het college.

6.6. De Afdeling acht het niet redelijk dat het college van [appellant] vergt dat hij de veldweg op de voornoemde wijze herstelt. De Afdeling begrijpt de redenering van het college zo dat de veldweg na het herstel een functionele breedte dient te hebben, die aansluit bij de Regeling Voertuigen. In artikel 2.1.5.2 van de APV is het aantasten van de functionaliteit van de weg echter niet verboden gesteld. Als de redenering van het college zou worden gevolgd, maakt de mate van aantasting van de breedte van de veldweg door [appellant] in wezen niet uit. De Afdeling acht deze redenering niet juist. Al uit de kaart “Ploeglijn Stuifkensweg Itteren” van 24 juli 2017 blijkt dat de door het college gemeten ‘ploeglijn 2015’ op een afstand van 3,28 m van het raster lag, terwijl [appellant] op die plek – gezien de kaart ‘Herstel toegangsweg aan Stuifkensweg Itteren’ – is gelast de veldweg op die specifieke plek te verruimen naar 3,5 m uit het raster. Het vorenstaande klemt temeer nu de ‘ploeglijn 2015’ gelet op 6.3 geacht wordt noordelijker te liggen. De Afdeling wijst in dit verband op afbeelding 10 in het STAB-verslag waaruit blijkt dat de veldweg in de uitgangssituatie in 2015 voor het grootste deel ervan smaller was dan 3,6 m. Verder is niet duidelijk waarom het herstelvlak dient te worden gekoppeld aan de as van de weg zoals die op de luchtfoto van 2007 zichtbaar was. De deskundige heeft hierover in het verslag opgemerkt dat de ‘aslijn 2007’ een grotere ruis heeft dan 42 cm. De Afdeling volgt de deskundige in de constatering dat de aslijn die is vastgesteld aan de hand van een luchtfoto uit 2007 te onduidelijk is om representatief te zijn voor de uitgangssituatie in 2015. Ook is van belang dat uit bijlage 2 van het STAB-verslag kan worden afgeleid dat de luchtfoto uit 2007 een slechtere resolutie heeft dan de luchtfoto uit 2015.

6.7. Uitgaande van de door de STAB geconstrueerde ’ploeglijn 2015 STAB’ en de ‘ploeglijn 2017’, zoals door het college vastgesteld, heeft de STAB de oppervlakte tussen deze ploeglijnen vastgesteld op 39,9 m2. In het STAB-verslag heeft de STAB inzichtelijk gemaakt hoe het tot deze vaststelling is gekomen. Aangezien de Afdeling in hetgeen partijen hebben aangevoerd geen aanleiding ziet om aan deze conclusie van de STAB te twijfelen, stelt de Afdeling vast dat de overtreding van het te ver doorploegen in noordelijke richting van het landbouwperceel een oppervlakte van ongeveer 40 m2 beslaat en dat dus dit oppervlak diende te worden hersteld. De rechtbank heeft het vorenstaande niet onderkend.

Het betoog slaagt.

[…]

Conclusie last onder dwangsom

8.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het beroep tegen het besluit van 28 juni 2018 ongegrond heeft verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen dat besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen, voor zover daarbij de last is gehandhaafd om de veldweg te herstellen voor het oppervlak dat is weergegeven op de kaart “Herstel toegangsweg aan Stuifkensweg te Itteren”. Dit oordeel behoeft geen gevolgen te hebben voor de hoogte van de opgelegde dwangsom. Er bestaat namelijk geen grond voor het oordeel dat uitgaande van een overtreding van de APV waarbij de veldweg over een oppervlakte van ongeveer 40 m2 is omgeploegd, het door het college vastgestelde bedrag niet in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de last. [appellant] heeft dit ook niet bestreden.

Zelf voorzien

9. De Afdeling ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Naar het oordeel van de Afdeling dient de veldweg te worden hersteld voor het oppervlak tussen de ‘ploeglijn 2015 STAB’ en de ‘ploeglijn 2017’ die het college heeft vastgesteld. De Afdeling zal daarom bepalen dat het te herstellen oppervlak zoals in de oorspronkelijke last opgenomen wordt vervangen door een te herstellen oppervlak ter grootte van het oppervlak dat is weergegeven op afbeelding 13 van het STAB-verslag. Dit komt erop neer dat [appellant] een oppervlakte van ongeveer 40 m² diende te herstellen om de veldweg weer in de oude toestand te brengen. Omdat in hoger beroep is komen vast te staan dat [appellant] inmiddels alsnog een oppervlakte van tenminste deze grootte heeft hersteld en van een overtreding thans geen sprake meer is, komt met deze uitspraak een einde aan de procedure over de besluitvorming over de last als zodanig.

Invorderingsbesluit van 7 januari 2019

10. De conclusie onder 8 betekent niet dat aan het invorderingsbesluit ten bedrage van € 3.000 de grondslag is komen te ontvallen. Met het oordeel in deze uitspraak staat namelijk vast dat de APV is overtreden en dat [appellant] op goede gronden is gelast de veldweg in de oude toestand te herstellen, ook al betrof dat een te groot hersteloppervlak. Ook is niet in geschil dat [appellant] niet tijdig aan de last heeft voldaan. Met deze uitspraak staat evenwel ook vast dat het college bij het opleggen en in bezwaar handhaven van de last ten onrechte niet heeft onderkend dat een te herstellen oppervlak van ongeveer 40 m2 voldoende was om de veldweg in de oude toestand te herstellen. Dat de te herstellen oppervlakte aanmerkelijk kleiner diende te zijn dan in de last was opgenomen, is naar het oordeel van de Afdeling een bijzondere omstandigheid die meebrengt dat het college in redelijkheid niet tot invordering van het gehele bedrag heeft kunnen overgaan. Het college had dan ook gedeeltelijk van invordering moeten afzien. De rechtbank heeft dit niet onderkend en de aangevallen uitspraak komt ook in zoverre voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit op bezwaar van 16 april 2019 tegen het invorderingsbesluit van 7 januari 2019 op zich terecht gegrond verklaard en vernietigd, maar heeft ten onrechte het beroep voor zover dat was gericht tegen het invorderingsbesluit ongegrond verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen dient het besluit van 7 januari 2019, voor zover het de hoogte van het ingevorderde bedrag betreft, te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:4 van de Awb. De Afdeling ziet in de omstandigheden dat de te herstellen oppervlakte aanmerkelijk kleiner is en dat inmiddels aan de last is voldaan, aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en de hoogte van het in te vorderen bedrag vast te stellen op € 1.500,00. Dat betekent dat het college terecht heeft besloten tot invordering, maar dat het in te vorderen bedrag van € 3.000,00 wordt verlaagd naar € 1.500,00. De aangevallen uitspraak kan in stand blijven, voor zover daarbij het eerdere besluit op bezwaar van 16 april 2019 tegen het invorderingsbesluit door de rechtbank is vernietigd.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@127236/201907875-1-a3