ABRvS 20 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3547 – verzoek om (onaantastbare) LoD te herroepen – toetsingskader. Is gewijzigde standpunt college nieuw feit? (nee)
Beoordeling van het hoger beroep
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat er sprake is van een nieuw feit omdat het college in zijn besluit van 21 april 2022 de aanwezigheid van vastgekoppelde leidingen voor nutsvoorzieningen niet meer doorslaggevend acht om het chalet als “bouwwerk” aan te kunnen merken. Het chalet is volgens [appellante] niet aan te merken als bouwwerk wanneer het chalet niet meer door leidingen met de grond is verbonden. Volgens [appellante] ging het college daar ook van uit in het besluit van 12 januari 2022. In het advies van de bezwaarschriftencommissie over het invorderingsbesluit, dat het college heeft overgenomen, staat onder meer dat voor wat betreft de beoordeling of sprake is van een bouwwerk geen (doorslaggevende) betekenis is toegekend aan het al dan niet aangesloten zijn van nutsvoorzieningen, omdat het chalet verbonden is met de grond middels stapels betonstenen en rubberen banden. Het college is volgens [appellante] dus van standpunt gewijzigd, door te stellen dat de aanwezigheid van riool-, gas-, water- en elektra-leidingen niet meer als grondslag voor handhaving dient. Het college heeft op 21 april 2022 pas besloten dat het niet juist is om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen te laten afhangen van het feit of een leiding al dan niet daadwerkelijk is los- of vastgekoppeld.
5.1. Artikel 4:6 van de Awb luidt:
“1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.”
5.2. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de volgens [appellante] gewijzigde argumentatie van het college in het besluit van 21 april 2022 geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid in de zin van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb is. In het advies van de bezwaarschriftencommissie over het dwangsombesluit, dat is overgenomen in het besluit op bezwaar van het college van 31 december 2020, staat over de beoordeling of sprake is van een bouwwerk: “niet alleen dient te worden gekeken op welke wijze het object met de grond is verbonden, maar moet ook worden gekeken naar de aard en hoedanigheid van het object en het gebruik dat ervan wordt gemaakt.” Dat in het besluit van 21 april 2022 staat dat niet doorslaggevend is of het chalet is aangesloten op nutsvoorzieningen, is naar het oordeel van de Afdeling dus niet nieuw. In het overgenomen advies van de bezwaarschriftencommissie bij het besluit op bezwaar van 15 juni 2021 staat ook “Voor het plaatsgebonden karakter wijst de commissie onder meer op de aangebrachte nutsvoorzieningen en het feit dat bezwaarde heeft aangegeven dat het chalet bedoeld is om ter plekke te gaan functioneren als te verhuren recreatief nachtverblijf.” Uit de woorden onder meer blijkt dat het al dan niet aangesloten zijn op nutsvoorzieningen voor het college niet doorslaggevend was. Anders dan [appellante] stelt blijkt uit het invorderingsbesluit van 12 januari 2022 niet dat voor het college de aansluiting op de nutsvoorzieningen wel doorslaggevend was. In dat besluit staat dat het feit dat het chalet direct steun vindt op de grond en bedoeld is om ter plaatse te functioneren voldoende is om het chalet aan te blijven merken als bouwwerk.
De Afdeling ziet net als de rechtbank in wat [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het evident onredelijk is om de besluiten niet te herzien. Voor zover [appellante] aanvoert dat dat wel evident onredelijk is omdat zij schade heeft geleden omdat zij het chalet niet kon verhuren en zij kosten heeft gemaakt voor de procedures overweegt de Afdeling als volgt. [appellante] heeft ook om vergoeding van de schade, wat daar ook van zij, verzocht in de procedure over de invorderingsbesluiten, en daar wordt in die procedure over besloten. De Afdeling volgt [appellante] alleen daarom al niet in haar betoog dat het niet herzien van de besluiten gelet op de schade die zij heeft geleden evident onredelijk is.
Het betoog slaagt niet.