ABRvS 21 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3860 – Feit dat eerdere LoD in rechte vaststaat, betekent niet dat latere LoB niet integraal betwist kan worden. BO heeft met enkele stelling dat geen sprake is van een woning niet aannemelijk gemaakt dat art. 174 Gemw. en niet 174a Gemw. van toepassing is.

5.       De burgemeester voert aan dat sprake is van ketenbesluitvorming. Het besluit tot oplegging van een last onder dwangsom van 4 december 2017 was het eerste besluit in de keten. Dit besluit is genomen op grond van artikel 174 van de Gemeentewet. Het besluit tot woningsluiting van 23 april 2019 en het besluit op bezwaar van 12 augustus 2019, nader gemotiveerd bij besluit van 18 maart 2021, zijn daaropvolgende besluiten. [wederpartij] heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen het besluit tot oplegging van een last onder dwangsom, waardoor dat besluit onherroepelijk is. Voor de daaropvolgende besluiten in de keten moet er daarom van worden uitgegaan dat deze rechtsgeldig en rechtmatig zijn. Alleen al daarom kon het beroep van [wederpartij] niet leiden tot vernietiging van het besluit tot sluiting van de woning.

[…]

Beoordeling hoger beroep

6.       De rechtmatigheid van het besluit tot sluiting van de woning staat niet vast doordat de last onder dwangsom onherroepelijk is. Er is geen sprake van “ketenbesluitvorming”, want de burgemeester kan een woning ook zonder voorafgaande last onder dwangsom sluiten.

7.       Niet in geschil is dat [wederpartij] de woning huurde en op het adres van de woning stond ingeschreven in de basisregistratie personen. De rechtbank heeft geconstateerd dat [wederpartij] een seksinrichting exploiteerde zonder vergunning en dat in ieder geval een gedeelte van de woning moest worden aangemerkt als een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig seksuele handelingen werden verricht. [wederpartij] is niet tegen dit oordeel opgekomen, waardoor dit in rechte vast is komen te staan. De rechtbank heeft echter terecht overwogen dat dit niet betekent dat [wederpartij] niet ook in de woning woonde.

8.       Het is aan de burgemeester om aannemelijk te maken dat [wederpartij] niet in de woning woonde. De stelling van de burgemeester dat niet aannemelijk is dat [wederpartij] wel in de woning woonde, is onvoldoende. Uit de bestuurlijke rapportages volgt dat in de woonkamer een tweepersoonsbed stond en in één van de twee slaapkamers spullen zijn aangetroffen die te relateren zijn aan sekswerk, dat diverse sekswerkers verklaren voor [wederpartij] in de woning te werken en dat [wederpartij] en de sekswerkers verklaren dat er zeer regelmatig sekswerkzaamheden plaatsvinden in de woning. Deze stellingen bewijzen niet dat [wederpartij] niet in de woning woonde. Volgens de bestuurlijke rapportages van 31 augustus 2018 en 2 februari 2019 zijn in de woning voorts persoonlijke bezittingen van de bewoner aangetroffen. De burgemeester heeft daarom onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [wederpartij] niet in de woning woonde. Daarom was de burgemeester niet bevoegd om de woning op grond van artikel 174 Gemeentewet te sluiten.

9.       De burgemeester voert in hoger beroep voor het eerst aan dat zij de woning ook op grond van artikel 174a van de Gemeentewet had kunnen sluiten. De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak de burgemeester de gelegenheid gegeven de motivering van het besluit aan te vullen en, als vast zou komen te staan dat de woning ook als woning werd gebruikt, het besluit te baseren op artikel 174a van de Gemeentewet. In het besluit van 18 maart 2021 stelde de burgemeester zich opnieuw op het standpunt dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 174a van de Gemeentewet niet was voldaan. In dat licht kan de burgemeester het besluit niet in hoger beroep alsnog op dat artikel baseren.

10.     Het betoog faalt.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@134365/202104677-1-a3/