ABRvS 21 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:731 – functioneel dader. Eigenaar / verhuurder is het omdat het illegale gebruik (onderverhuur) is toegestaan op grond van de overeenkomst.
Overtreder
9. [bedrijf] betoogt verder dat zij ten onrechte is aangemerkt als functioneel overtreder. Zij voert hiertoe aan dat zij in de veronderstelling was dat de wijze waarop de woning werd gebruikt legaal was.
9.1. Gelet op artikel 5:1, tweede lid, van de Awb wordt onder overtreder verstaan degene die de overtreding pleegt of medepleegt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is overtreder in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht. Voor beantwoording van de vraag of een ander als functionele pleger van de overtreding kan worden aangemerkt, is de Afdeling in haar uitspraken van 31 mei 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2067 en ECLI:NL:RVS:2023:2071) aangesloten bij de strafrechtelijke criteria voor functioneel daderschap, zoals die zijn geformuleerd door de strafkamer van de Hoge Raad. Zoals de Afdeling uiteen heeft gezet in de uitspraak van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2067, houdt de rechtspraak van de strafkamer van de Hoge Raad voor zover het gaat om rechtspersonen in dat een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen: a) het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon, b) de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon, c) de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening, d) de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede begrepen is het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging. Vergelijk ook de arresten van de Hoge Raad van 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938 (Drijfmest-arrest) en van 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733. De Afdeling heeft daarbij in de uitspraak van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2067, uiteengezet dat uit deze rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat niet vereist is dat alle of meerdere van de onder a tot en met d vermelde omstandigheden zich voordoen.
Het bestuursorgaan moet bewijzen dat aan de criteria voor functioneel daderschap is voldaan. Vergelijk de conclusie van staatsraad advocaat-generaal Wattel van 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:579, ov. 1.11.
9.2. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat in dit geval sprake is van de omstandigheden zoals hierboven genoemd onder a), b) en d). De Afdeling oordeelt dat in ieder geval sprake is van laatstgenoemde omstandigheid d) en dat het college [bedrijf] daarom terecht als overtreder heeft aangemerkt.
9.3. [bedrijf] had als eigenaar beschikkingsmacht over het gebruik van de woning, waaronder de omzetting van de woning in onzelfstandige woonruimten, en heeft dit ook aanvaard. Gelet op de huurovereenkomst die in het rapport van bevindingen van het huisbezoek van 6 augustus 2019 is opgenomen, heeft [bedrijf] de woning aan [partij A] en [partij B] verhuurd en heeft zij toegestaan dat de woning aan twee nader genoemde personen wordt onderverhuurd. Hieruit volgt dat [bedrijf] wist van de omzetting in onzelfstandige woonruimten en dat zij deze dus ook heeft aanvaard. Dat [bedrijf] niet zou hebben geweten dat het zonder vergunning omgezet houden van de woning verboden is, doet hieraan niet af. [bedrijf] wordt als eigenaar van de woning geacht daarvan op de hoogte te zijn.