ABRvS 21 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1612 – handhaving tegen afwijking goothoogte van 5,4cm onevenredig.

Goothoogte van het bijgebouw

6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen afzien van handhavend optreden tegen de overschrijding van de vergunde goothoogte. Hij stelt dat de overtreding niet kan worden aangemerkt als een overtreding van geringe aard en ernst. Daartoe voert hij aan dat de vergunde goothoogte van 4,3 m niet wordt overschreden met 5,4 cm respectievelijk 7,3 cm, maar dat uit meetverslag van NV Groep Bussels in combinatie met het door hem geraadpleegde Actueel Hoogtebestand Nederland blijkt dat de vergunde goothoogte met 26 cm wordt overschreden.

Daarnaast voert hij aan dat de overschrijding, ongeacht de precieze afmeting daarvan, met het blote oog is waar te nemen en zijn belangen worden geschaad door deze overtreding in stand te laten. Zo heeft de verhoging van de goothoogte geleid tot een verhoging van de bouwhoogte, wat negatieve gevolgen heeft voor de bezonning van zijn voortuin. Ook zorgt de hogere goothoogte voor meer ruimte op de tweede bouwlaag, waarmee het gebruik van het bijgebouw als woning wordt gefaciliteerd. Bovendien woont hij al heel zijn leven aan de Pasestraat, waardoor hij een belang heeft bij het behoud van het cultuurhistorisch karakter van de Pasestraat, specifiek het behoud van de historische lintbebouwing. Nu de verhoging van de goothoogte leidt tot aantasting van de cultuurhistorische waarden, worden zijn belangen ook daardoor geschaad, aldus [appellant].

6.1.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

6.2.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat handhavend optreden in verhouding tot de daarmee te dienen belangen zodanig onevenredig is dat daarvan in dit geval moet worden afgezien. Volgens het college is sprake van een overtreding van zeer geringe aard en ernst en is niet aannemelijk dat de belangen van [appellant] door de overtreding op onevenredige wijze worden geschaad. Evenmin is gebleken van belangen van derden die geschaad worden door het achterwege blijven van handhavend optreden. Daarbij acht het college van belang dat de afwijking ter advisering aan de welstands-monumentencommissie is voorgelegd en deze afwijking volgens de commissie aanvaardbaar is.

6.3.    Voor zover [appellant] onder verwijzing naar het meetverslag van NV Groep Bussels in combinatie met het door hem geraadpleegde Actueel Hoogtebestand Nederland betoogt dat de vergunde goothoogte wordt overschreden met 26 cm, overweegt de Afdeling dat de goothoogte op grond van artikel 2.2 van de planregels gemeten moet worden vanaf het peil tot de bovenkant van de goot, de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Gelet hierop lenen de gegevens van het Actueel Hoogtebestand Nederland zich in dit geval niet voor het bepalen van de goothoogte van het bijgebouw. De gegevens van het Actueel Hoogtebestand Nederland bieden reeds daarom geen grond om te twijfelen aan de juistheid van de door het college geconstateerde overschrijding van de vergunde goothoogte met 5,4 cm aan de linkerzijde respectievelijk 7,3 cm aan de rechterzijde van het bijgebouw.

6.4.    Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat daarvan behoort te worden afgezien. Daarbij heeft het college in aanmerking mogen nemen dat het hier gaat om een goothoogte van 4,3 m die aan de linkerzijde wordt overschreden met 5,4 cm en aan rechterzijde wordt overschreden met 7,3 cm. Deze overschrijding is met het blote oog nauwelijks waarneembaar.

Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de belangen van [appellant] door deze grotere goothoogte niet onevenredig worden geschaad. Voor zover [appellant] stelt dat de overschrijding leidt tot een vermindering van zon in zijn voortuin, overweegt de Afdeling dat, gelet op de zeer beperkte omvang van de overschrijding van de vergunde goothoogte, de eventuele invloed op de bezonning van zijn voortuin naar objectieve maatstaven als gering moet worden beoordeeld. In de stelling van [appellant] dat de overschrijding van de vergunde goothoogte het gebruik van het bijgebouw als woning faciliteert, ziet de Afdeling evenmin een aanknopingspunt voor het oordeel dat zijn belang daarmee onevenredig is geschaad. Het bewonen van een bijgebouw is niet toegestaan op grond van het bestemmingsplan en de verhoging van de goothoogte brengt daar geen verandering in. Het college heeft zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de overschrijding van de vergunde goothoogte geen onaanvaardbare inbreuk is op de cultuurhistorische waarde van de straat. Daarbij acht de Afdeling van belang dat het college het bouwplan ten behoeve van het bijgebouw in zijn geheel ter advisering aan de welstands-monumentencommissie heeft voorgelegd en de commissie heeft geoordeeld dat de afwijkingen van de verleende omgevingsvergunning, inclusief de grotere goothoogte, aanvaardbaar zijn. In wat [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van handhavend optreden heeft kunnen afzien.

Het betoog faalt.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@126213/202002310-1-r2/