Vzr. ABRvS 21 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2092 – Dwangsom is verbeurd, college stemt in met uitstel van betaling, daarom geen spoedeisend belang.
3. [verzoeker] houdt alpaca’s op het perceel [locatie] in Son en Breugel. Op dat perceel heeft hij vier schuilgelegenheden staan. Het college heeft [verzoeker] gelast om deze vier schuilgelegenheden te verwijderen. Indien hij niet aan de last voldoet verbeurt hij een dwangsom van € 5.000,- ineens.
4. Een beoordeling van de door [verzoeker] tegen de aangevallen uitspraak aangevoerde beroepsgronden zal plaatsvinden bij de behandeling van het geschil in de bodemprocedure. Zoals op de zitting is besproken zal deze procedure op dezelfde zitting worden behandeld als de procedure over de weigering om een omgevingsvergunning voor de schuilhutten te verlenen.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat de begunstigingstermijn liep tot en met 12 december 2023. Het verzoek om een voorlopige voorziening is op 12 december 2023 ingediend. Ten tijde van de behandeling van dat verzoek was de dwangsom reeds verbeurd. Op de zitting is afgesproken dat het college en [verzoeker] met elkaar zouden overleggen of met invordering kan worden gewacht in afwachting van de behandeling van de bodemzaken. Bij besluit van 30 april 2024 heeft het college besloten om voor de duur van zes maanden uitstel van betaling van de dwangsom te verlenen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen spoedeisend belang bestaat bij het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, nu het college bij besluit van 30 april 2024 heeft besloten om uitstel van betaling van de dwangsom te verlenen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat het streven erop gericht is de bodemzaken binnen zes maanden op een zitting te behandelen.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. De voorzieningenrechter ziet aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:2092