ABRvS 22 december 2022, ECLI:NL:RVS:2021:2893 – matiging bestuurlijke boete met 50% – overtreder te goeder trouw, direct na constatering overtreding legalisering gevraagd en verleend.
Moeten de boetes worden gematigd?
4. [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat de boetes moeten worden gematigd omdat zij in mindere mate verwijtbaar hebben gehandeld en de ernst van de overtreding klein is. Zij verkeerden in de veronderstelling dat zij voldeden aan alle op dat ogenblik geldende huisvestingsregels. Zij hebben bovendien meteen omzettingsvergunningen aangevraagd en die ook verkregen. Daarmee is ook aangetoond dat het met de boeteoplegging te beschermen belang in dit geval niet wordt geschonden.
4.1. Dit betoog slaagt. In de bijzondere omstandigheden van dit geval bestaat aanleiding om de boetes met 50% te matigen. De Afdeling zal hieronder uiteenzetten welke omstandigheden daarvoor samen en in onderling verband bezien van belang zijn. Meer algemeen overweegt de Afdeling dat een boete een bestraffende sanctie is. De hoogte van boetes kan in wettelijke regelingen worden vastgelegd. Het bestuursorgaan zal echter ook dan voor ieder afzonderlijk geval moeten bezien of aanleiding bestaat de boete te matigen. Daarbij zal het bestuursorgaan ook het doel dat het opleggen van de boete dient, moeten betrekken.
Nadat [appellant A] en [appellant B] het pand hebben gekocht, hebben zij het volledig gerenoveerd. Met de verkregen splitsingsvergunning hebben zij het pand omgezet in vier appartementen. Niet bestreden is dat zij daarbij hebben voldaan aan de vereiste bouwkundige voorschriften en dat dat een flinke investering was. Door het pand in meerdere appartementen te splitsen, hebben zij ook woonruimte gecreëerd. Oorspronkelijk verhuurden zij de appartementen aan één respectievelijk twee personen. Op verzoek van deze huurders hebben [appellant A] en [appellant B] toestemming gegeven het aantal huurders uit te breiden tot drie per appartement. Zij hebben daarbij de voorwaarde gesteld dat ook deze nieuwe huurders zich op het adres moesten inschrijven in de brp. Niet in geschil is dat alle huurders dat hebben gedaan met ingang van hun huurovereenkomst. Verder hebben [appellant A] en [appellant B] direct nadat zij de lasten onder dwangsom hadden ontvangen de omzettingsvergunningen aangevraagd. Deze zijn door het college ook verleend zodat de overtredingen inmiddels ongedaan zijn gemaakt. Tussen het tijdstip waarop de appartementen door drie personen zijn bewoond en de aanvragen voor de omzettingsvergunningen zijn ingediend, zit ongeveer een half jaar. In zoverre verschilt deze zaak van die die aan de orde was in de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1762) waarnaar het college heeft verwezen. Voorts acht de Afdeling van belang dat de boetes zijn opgelegd voor twee dezelfde overtredingen in één pand in dezelfde periode. Tot slot bewonen [appellant A] en [appellant B] zelf het beneden appartement in het pand en zijn zij dus onderburen van de bewoners in de appartementen nummers [locatie 2] en [locatie 4]. Zij hebben verklaard geen overlast te ondervinden van hun huurders. Ook zijn er bij de gemeente geen meldingen gedaan van aantastingen van het woon- en leefklimaat in de buurt.
Gelet op al deze omstandigheden had het college aanleiding moeten zien in dit geval de boetes te matigen. De rechtbank is ten onrechte tot een ander oordeel gekomen.
https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@127930/202100546-1-a3/