ABRvS 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:563 – rechtbank heeft ten onrechte boetes gematigd voor professionele verhuurder – verhuurder is weliswaar particulier, maar heeft op professionele wijze verhuurd.

8.1. Aangezien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, moet de hoogte worden getoetst aan artikel 5:46, derde lid, van de Awb, waarin is bepaald dat het bestuursorgaan, als de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, toch een lagere boete oplegt, als de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde boete vanwege bijzondere omstandigheden te hoog is.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:103, kunnen een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiƫle draagkracht worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden, als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Awb, die aanleiding geven om een boete te verlagen.

8.2. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college van het opleggen van de bestuurlijke boetes had moeten afzien. In de gemeente Utrecht was ten tijde van de controles op 3 april 2019 en 13 mei 2019 alleen beleid geformuleerd dat het mogelijk maakte dat particulieren hun eigen woning konden verhuren ten behoeve van kortdurende vakantieverhuur. [appellant sub 2] heeft op professionele wijze de woningen ten behoeve van kortdurende vakantieverhuur aangeboden en viel dus niet onder dat beleid. Hij had daarom kunnen weten of althans had moeten weten dat dit op grond van artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet en artikel 4.1.2, aanhef en onder a, van de Huisvestingsverordening niet is toegestaan. Daarover kon op voorhand geen onduidelijkheid bestaan. [appellant sub 2] had zich er van moeten vergewissen wat de geldende regels met betrekking tot het gebruik en verhuur van de woningen zijn. Het college heeft ontkend dat, zoals [appellant sub 2] heeft gesteld, het zou hebben toegezegd niet handhavend op te treden tegen het door niet-particulieren zonder vergunning verhuren van woningen voor kortdurend vakantieverblijf. [appellant sub 2] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, uit de toelichting op artikel 5 van de Beleidsregels blijkt dat het college de situatie voor short stay exploitanten onduidelijk vond, maakt dit niet anders. In dit geval is de boete immers niet opgelegd vanwege short stay, maar vanwege kortdurende vakantieverhuur van enkele dagen. Dergelijke niet-particuliere vakantieverhuur was en is tot op dit moment niet toegestaan in de gemeente Utrecht. In de Beleidsregels wordt short stay gedefinieerd als tijdelijk verblijf van minimaal 2 weken. Het college stelt zich op het standpunt dat voor [appellant sub 2] als professionele verhuurder duidelijk was dat vakantieverhuur voor twee respectievelijk vier dagen als hier aan de orde niet zou gaan kwalificeren en ook niet kwalificeert als short stay. [appellant sub 2] heeft dit niet betwist.

Het betoog van het college slaagt.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@129948/202100622-1-a3/