ABRvS 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:873 – Wav boete met 50% gematigd: acht identieke administratieve overtredingen begaan op basis van een en dezelfde incorrecte handelwijze.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2511), kunnen de inspanningen van na de overtreding niet van betekenis zijn voor de mate van verwijtbaarheid, maar kunnen zij wel van betekenis zijn voor beoordeling of de opgelegde boetes in het kader van de bredere evenredigheidstoets passend en geboden zijn. Bij die toets moet de staatssecretaris rekening houden met maatregelen die de overtreder na de overtredingen en voorafgaand aan het besluit heeft getroffen. Gelet op de hiervoor genoemde maatregelen die [appellante] heeft genomen, zowel die ter voorkoming van de overtreding als die na de overtreding zijn getroffen, in onderlinge samenhang bezien, is de Afdeling van oordeel dat er aanleiding is de boete te matigen. De Afdeling betrekt hierbij, gelet op het betoog van [appellante] dat slechts sprake is geweest van één misser, ook het volgende. De cumulatie van boetes voor overtreding van artikel 15a van de Wav volgt rechtstreeks uit de cumulatiebepaling in artikel 19a, tweede lid, van de Wav. De staatssecretaris heeft er ter zitting bij de Afdeling dus op zichzelf terecht op gewezen dat [appellante] acht op zichzelf staande overtredingen heeft begaan, die elk afzonderlijk beboetbaar zijn. Dit ontslaat de staatssecretaris evenwel niet van zijn plicht om, zoals onder 5.1 is overwogen, de hoogte van de boete af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet, zoals gezegd, rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1750, onder 8.1. In dit geval houden de acht overtredingen die [appellante] heeft begaan, sterk met elkaar verband. Het gaat immers om acht identieke administratieve overtredingen, te weten het niet opnemen van een afschrift van het identiteitsdocument in de administratie, die alle in het kader van de zakelijke relatie met één uitlener, [schoonmaakbedrijf], zijn begaan. Daarbij volgt uit het voorgaande dat steeds dezelfde medewerker van [appellante] betrokken was bij de overtredingen, aangezien hij verantwoordelijk was voor de identiteitscontrole van de arbeidskrachten. Het betoog van [appellante] dat de overtredingen voortkomen uit één en dezelfde incorrecte handelwijze vindt steun in deze omstandigheden. De Afdeling ziet daarom in dit geval ook in de cumulatie van de aan [appellante] opgelegde boetes aanleiding voor matiging.

5.4. Gelet op het voorgaande is in dit geval een matiging van de boete met 50% passend en geboden.

Het betoog slaagt.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@130391/202006638-1-v6