ABRvS 23 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3385 – openbare orde sluiting tast eer en goede naam aan, dus procesbelang. BGM mocht autoverhuurbedrijf sluiten ogv APV omdat auto’s regelmatig werden gebruikt voor (ernstige) delicten.

I.        Procesbelang

5.       In het verweerschrift in hoger beroep stelt de burgemeester dat [appellante] geen belang meer heeft bij deze procedure. Volgens de burgemeester heeft de rechtbank ten onrechte uit een uitspraak van de Afdeling afgeleid dat schade niet met cijfers aannemelijk hoeft te worden gemaakt. [appellante] heeft de gestelde schade niet geconcretiseerd met cijfers of met andere gegevens over bijvoorbeeld de opzegging van een verzekerings- of bankrelatie of met leenovereenkomsten. Het is dus niet tot op zekere hoogte aannemelijk dat [appellante] schade heeft geleden, aldus de burgemeester. Voor zover schade zou zijn ontstaan als gevolg van een ‘mediaspektakel’, stelt de burgemeester dat de feiten en omstandigheden die in een publicatie in het Parool zijn vermeld, niet uit het sluitingsbesluit komen, maar uit de bestuurlijke rapportage. Ook de gestelde reputatieschade en het verlies van relaties heeft [appellante] niet onderbouwd, aldus de burgemeester.

5.1.    Het procesbelang dat [appellante] heeft bij de uitkomst van de procedure, is wat zij concreet met haar hoger beroep wil of kan bereiken. Het gaat niet om de vraag óf zij gelijk heeft, maar of zij een reëel en actueel belang heeft bij het gelijk, als zij dat zou hebben (zie overweging 7 van de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2946). Hoewel de sluiting van het bedrijfspand van [appellante] al voorbij is en [appellante] haar bedrijfsactiviteiten tijdelijk gedurende deze hogerberoepsprocedure heeft gestaakt, heeft zij, anders dan de burgemeester stelt, toch een rechtens te beschermen belang bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van 19 december 2019. Naar het oordeel van de Afdeling is tot op zekere hoogte aannemelijk dat [appellante] als gevolg van het besluit tot sluiting in haar eer en goede naam is aangetast. [appellante] heeft bovendien in de bezwaarprocedure verzocht om vergoeding van de proceskosten. Ook om die reden heeft [appellante] belang bij deze procedure (zie bijv. overweging 2 van de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2856).

II.       Het hoger beroep van [appellante]

a.       De bevoegdheid van de burgemeester

6.       [appellante] voert aan dat de burgemeester het pand helemaal niet had mogen sluiten, omdat zich vanuit het bedrijfspand geen feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die een gevaar opleveren voor de openbare orde. De gebeurtenissen die de burgemeester aan zijn sluitingsbesluit ten grondslag heeft gelegd, zijn niet aan het bedrijfspand gebonden. Het aangaan van verhuurcontracten en het verhuren van auto’s leveren geen direct gevaar voor de openbare orde op. Dat inzittenden van door haar verhuurde auto’s antecedenten hebben en dat [appellante] in het verleden contante betalingen heeft geaccepteerd, zijn geen redenen om tot sluiting over te gaan, aldus [appellante]. Zij voert in dit kader ook aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester de informatie uit de bestuurlijke rapportage als uitgangspunt mocht nemen voor de sluiting. Dat inzittenden met antecedenten in de huurauto’s zijn aangetroffen, betekent niet automatisch dat zij deze auto’s ook aan personen met antecedenten heeft verhuurd. Volgens [appellante] hebben zowel de burgemeester als de rechtbank de rapporteurs ten onrechte in hun conclusies gevolgd. Dit geldt ook voor de conclusies over de strafbare feiten waarvoor de huurauto’s worden gebruikt. Dat de huurauto’s zijn gebruikt voor strafbare feiten, staat niet in alle genoemde gevallen vast. Bovendien heeft de rechtbank ten onrechte het totaal aantal registraties bij haar beoordeling betrokken. Deze registraties zijn niet beperkt tot de in de bestuurlijke rapportage geanalyseerde periode. Ook is onduidelijk wat de inhoud van die registraties is. De relevantie van het totaal aan registraties kan dan ook niet worden beoordeeld, aldus [appellante].

6.1.    In artikel 174, derde lid, van de Gemeentewet staat dat de burgemeester belast is met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op de uitoefening van het toezicht op onder andere voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. In de gemeente Ouder-Amstel gold ten tijde van het besluit op bezwaar van 19 december 2019 de Algemene plaatselijke verordening Ouder-Amstel 2019 (hierna: de Apv). In artikel 2:41, eerste lid, aanhef en onder e, van deze Apv staat dat de burgemeester de sluiting kan bevelen van een voor het publiek toegankelijk gebouw als daar zich feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van het gebouw ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde. In deze zaak heeft de burgemeester van zijn in artikel 2:41 van de Apv neergelegde bevoegdheid gebruik gemaakt.

6.2.    Voor zover [appellante] betoogt dat de burgemeester de informatie uit de in overweging 1.2 omschreven bestuurlijke rapportage niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen, omdat de daarin opgenomen informatie onjuist is, is het volgende van belang. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen mag een bestuursorgaan, onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid om een besluit zorgvuldig voor te bereiden, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekende bestuurlijke rapportage voor zover deze bevindingen eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Als die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en de inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de besluitvorming ten grondslag mogen worden gelegd (vgl. overweging 7 van de uitspraak van de Afdeling van 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2704). Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is de bestuurlijke rapportage uitvoerig en gedetailleerd en beslaat deze een lange periode die loopt van maart 2015 tot en met november 2018. [appellante] heeft, zoals de rechtbank ook terecht heeft overwogen, in algemene termen gesteld dat de inhoud van de bestuurlijke rapportage niet klopt. Dat is niet genoeg om aan de inhoud van de bestuurlijke rapportage te twijfelen. De burgemeester mocht de informatie uit de rapportage dus gebruiken voor zijn besluitvorming.

6.3.    Vervolgens is het de vraag of de burgemeester zich op het standpunt mocht stellen dat deze informatie tot de conclusie leidt dat het geopend blijven van het bedrijfspand van [appellante] ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde, als bedoeld in artikel 2:41 van de Apv. Die vraag beantwoordt de Afdeling bevestigend. Daarover overweegt zij als volgt.

6.4.    De bestuurlijke rapportage geeft een selectie van gebeurtenissen uit het systeem van de basispolitiezorg. Uit die informatie komt naar voren dat op 25 maart 2015 een kennismakingsgesprek heeft plaatsgevonden en dat tijdens dat gesprek afspraken zijn gemaakt. De bestuurlijke rapportage maakt ook melding van een vervolggesprek op 20 oktober 2015, omdat de eigenaar van [appellante] de gemaakte afspraken niet is nagekomen. Verder staat in de rapportage dat politiemedewerkers op 14 juli 2018 opnieuw met de eigenaar van [appellante] hebben gesproken over de bedrijfsvoering. De bestuurlijke rapportage maakt verder melding van 38 incidenten en gebeurtenissen over de periode van 27 maart 2015 tot en met 27 november 2018, waarvan er 27 hebben plaatsgevonden in de periode van 1 juni 2017 tot 27 november 2018. De burgemeester heeft op grond van de informatie uit de bestuurlijke rapportage geconcludeerd dat [appellante] voortdurend auto’s verhuurde aan personen met uiteenlopende antecedenten. Ook werden de verhuurde auto’s, aldus de burgemeester, gebruikt bij het plegen van strafbare feiten, zoals ernstige verkeersovertredingen, dealen van drugs, woninginbraken, ripdeals en anoniem rijden. Bovendien volgt uit de rapportage dat in de huurauto’s regelmatig personen zijn aangetroffen die in het bezit zijn of zijn geweest van (vuur)wapens. Volgens de burgemeester komt uit de bestuurlijke rapportage een beeld naar voren dat [appellante] de gelegenheid geeft om strafbare feiten te begaan, dat zij criminele activiteiten met de verhuur van haar auto’s faciliteert en dat zij een ongewenste naamsbekendheid heeft binnen het criminele circuit. Ter zitting van de Afdeling heeft de burgemeester daaraan toegevoegd dat het schortte aan de bedrijfsvoering van [appellante] vanuit het bedrijfspand. De bedrijfsvoering was volgens de burgemeester te vrijblijvend in die zin dat contante betalingen werden geaccepteerd, dat auto’s zijn verhuurd zonder huurovereenkomsten, dat huurovereenkomsten niet kloppend waren, dat auto’s onder de normale huurprijs werden verhuurd of dat helemaal geen huur hoefde te worden betaald en dat het veelvuldig voorkwam dat de huurder niet de bestuurder van de huurauto was. Deze wijze van verhuur van huurauto’s leidde er volgens de burgemeester mede toe dat de incidenten die in de bestuurlijke rapportage zijn omschreven en die tot de verstoring van de openbare orde hebben geleid, plaats konden vinden. Het gaat om 78 personen die in de verhuurde auto’s zijn aangetroffen en die tezamen 4.739 politieregistraties op hun naam hebben. Er was dus een loop naar het bedrijfspand van personen met criminele antecedenten, aldus de burgemeester.

6.5.    Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de burgemeester zich gelet op de uitgebreide informatie in de bestuurlijke rapportage op het standpunt mocht stellen dat het geopend houden van het bedrijfspand een ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde. Het gaat er daarbij om dat, zoals de burgemeester terecht heeft gesteld, [appellante] vanuit het bedrijfspand een wijze van bedrijfsvoering hanteerde, die het voor personen die bekend zijn in het criminele circuit gemakkelijker maakte om de huurauto’s voor strafbare feiten te gebruiken en die deze huurauto’s daar ook daadwerkelijk voor gebruikten. Daarom bestaat er een duidelijk verband tussen het bedrijfspand van waaruit de huurauto’s werden verhuurd en de verstoring van de openbare orde. De burgemeester mocht bij zijn besluitvorming, anders dan [appellante] betoogt, ook de informatie betrekken over de bestuurders van de auto’s die niet altijd de huurders waren en over de inzittenden met antecedenten. Deze informatie geeft inzicht in de wijze van bedrijfsvoering die [appellante] hanteerde en maakt bovendien een patroon zichtbaar van gebruik van de door haar verhuurde auto’s binnen het criminele circuit. Ook de informatie over het totaal aantal politieregistraties over de 78 personen die in de huurauto’s zijn aangetroffen is relevant voor dat inzicht en patroon. Daarbij hebben de rapporteurs in de bestuurlijke rapportage nog vermeld dat van deze groep van 78 personen er 26 een doelgroep verwijzing hebben in de politiesystemen. Dat betekent, aldus de rapportage, dat deze personen zijn aangemerkt als subject van een doelgroep, zoals de Top600 (veelplegers), Albanese criminelen of (al dan niet criminele) jeugdgroepen. Verder hebben 11 personen een gevarenclassificatie zoals geweldpleger, vuurwapengevaarlijk of harddruggebruiker en is begin 2018 één persoon die voorkomt in de registraties geliquideerd, aldus de bestuurlijke rapportage.

6.6.    De Afdeling komt dan ook, net als de rechtbank, tot de conclusie dat de burgemeester bevoegd was om over te gaan tot sluiting van het bedrijfspand, omdat het geopend blijven van het gebouw ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde. Of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de burgemeester mocht overgaan tot een sluiting voor een periode van zes maanden, komt hieronder aan de orde.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@133834/202107515-1-a3/