ABRvS 24 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5414 – ‘Dit maakt dat [appellant] fysiek overtreder is en de Afdeling niet toekomt aan de vraag of er sprake is van functioneel daderschap.’

Hoger beroep

4.       [appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college te lichtvaardig tot de conclusie is gekomen dat de vier huurders geen gemeenschappelijk huishouden vormden. Volgens [appellant] had het college beter onderzoek moeten doen naar de feitelijke situatie. Zij verhuurde namelijk niet aan vier personen, maar aan twee. [appellant] voert verder aan dat zij niet aangemerkt kan worden als functioneel dader, omdat zij de overtreding niet heeft aanvaard.

5.       De Afdeling acht de verklaringen van [appellant] ongeloofwaardig en is van oordeel dat zij de woning weloverwogen heeft verhuurd aan vier personen, die geen gemeenschappelijk huishouden voerden. Dit maakt dat [appellant] fysiek overtreder is en de Afdeling niet toekomt aan de vraag of er sprake is van functioneel daderschap. De rechtbank heeft in haar uitspraak uitgelegd dat er sprake is van een overtreding en dat [appellant] de overtreder is. [appellant] heeft in hoger beroep niets aangevoerd dat erop wijst dat deze overwegingen niet juist zouden zijn. De Afdeling kan zich vinden in de onder 5. tot en met 6.1. opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.

6.       [appellant] wordt verder niet gevolgd in haar betoog dat het boetebeleid onvoldoende voorziet in differentiatie naar de mate van verwijtbaarheid. De door het college gehanteerde ‘Beleidsregel matiging bestuurlijke boete huisvesting Den Haag 2019’, differentieert namelijk wel degelijk naar verwijtbaarheid. De Afdeling ziet verder geen redenen om de boete te matigen en kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank in de onder 7. en 7.1. opgenomen overwegingen.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@147676/202402981-1-a2/