ABRvS 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3014 – fout in contateringsrapport mbt (niet) vergund zijn van een trap, maakt niet dat rest van rapport onbetrouwbaar is geworden.

Rapportageformulier

6.       De stichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college de relevante constateringen uit het rapportageformulier aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Volgens de stichting heeft de rechtbank miskend dat het niet alleen om constateringen gaat, maar dat de opsteller van het rapport ook conclusies heeft getrokken op basis van aannames en dat die ook aan de last ten grondslag liggen. Volgens de stichting is niet geconstateerd dat het kantoor gebruikt wordt om te overnachten. Zij wijst erop dat de inspecteur geen mensen heeft aangetroffen in het kantoor die het gebruikten om te overnachten. De stichting wijst er verder op dat vast staat dat het rapport niet deugdelijk is opgemaakt nu de trap, anders dan het rapport vermeldt, wel degelijk met vergunning was gerealiseerd. Het had op de weg van het college gelegen, toen het zelf de fouten in het rapport constateerde, om navraag bij de betrokken inspecteur te doen en aanvullend te laten rapporteren hetgeen het college heeft nagelaten. De rechtbank verwijst volgens de stichting in dit kader ten onrechte naar de foto’s die bij het rapport horen. Aan de hand van deze foto’s is volgens de stichting niet vast te stellen of het kantoor wordt gebruikt voor overnachten en evenmin het gebruik als woning. De stichting stelt dat zij voldoende heeft aangetoond dat de werknemers van huurder de banken in het kantoor gebruiken voor het uitrusten na het verrichten van werkzaamheden.

6.1.    De Afdeling ziet met de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het college de constateringen in het rapportageformulier niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. De Afdeling verwijst in de eerste plaats kortheidshalve naar de uitspraak van de rechtbank onder 6.3. De Afdeling ziet in wat de stichting in hoger beroep heeft aangevoerd, geen aanleiding daar anders over te oordelen. Voor zover de stichting stelt dat niet is geconstateerd dat het kantoor gebruikt wordt om te overnachten en geen mensen zijn aangetroffen in het kantoor die het gebruikten om te overnachten, overweegt de Afdeling dat aan de last geen constatering van de aanwezigheid van overnachtende mensen ten grondslag ligt. Aan de last ligt de constatering dat de kantoorruimte is ingericht voor bewoning ten grondslag. Zo vermeldt de last ook dat sprake is van een “(potentiële) woning”. De enkele omstandigheid dat het rapportageformulier een fout bevat met betrekking tot het (niet-)vergund zijn van de trap, biedt, wat daar verder van zij, voorts geen grond voor het oordeel dat ook de andere, grotendeels ook door foto’s gestaafde, feitelijke constateringen onjuist zijn en het college zich daar niet op mocht baseren.

Het betoog slaagt niet.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:3014