ABRvS 24 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2017 – BO geeft zichzelf beslistermijn van 20 weken i.p.v. 8 weken voor handhavingsverzoek. Dit is geen redelijke termijn. Het handhavingsverzoek is concreet, beperkt en vergt weinig onderzoek. Feit dat er gesprekken met overtreder plaatsvonden zou een reden kunnen zijn om de termijn wél redelijk te achten, maar dit is niet voldoende gemotiveerd in dit geval.
Oordeel Afdeling
4.2. Voor het beslissen op een verzoek om handhaving geldt geen wettelijke termijn, zodat op grond van artikel 4:13, eerde lid, van de Awb een redelijke termijn geldt. Deze termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan niet binnen acht weken een beschikking heeft gegeven of een mededeling heeft gedaan met daarin een redelijke termijn waarbinnen de beschikking tegemoet kan worden gezien (zie artikel 4:14, derde lid, van de Awb).
Dit betekent dat het college in beginsel gehouden was om binnen acht weken na ontvangst van het verzoek een beschikking te geven of een mededeling te doen en daarbij een zo kort mogelijke termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien. Het college heeft binnen acht weken na ontvangst van het verzoek, op 16 augustus 2019, medegedeeld dat de beschikking binnen 12 weken tegemoet kan worden gezien, op 4 december 2019. Door deze mededeling komt de totale beslistermijn op 20 weken. In de brief staat dat de termijn van 20 weken nodig is, omdat met de ondernemers van het landgoed wordt gesproken om tot een oplossing te komen, waarbij ook het gebruik volgens de bestemming aan de orde is. De gesprekken zouden worden hervat na de zomervakantie.
De Afdeling acht in dit geval de door het college gegeven termijn, geen redelijke termijn. Hiertoe overweegt de Afdeling dat het verzoek van [appellant] ziet op een mogelijke overtreding van een specifieke planregel. Dit is een concreet en relatief beperkt verzoek waarvoor niet veel nader onderzoek nodig is. Het college betwist ook niet dat het verzoek beperkt is in omvang, maar voert alleen aan dat gesprekken gaande waren. De Afdeling sluit niet uit dat gesprekken met partijen om te komen tot een minnelijke oplossing een gegronde reden kunnen zijn om een mededeling te doen als bedoeld in artikel 4:14 van de Awb. In dit geval heeft het college echter onvoldoende toegelicht waarop deze gesprekken zagen, bijvoorbeeld op de gestelde overtreding en in welk stadium deze gesprekken zich bevonden. Hierdoor heeft het college onvoldoende gemotiveerd waarom de gesprekken reden vormden voor de gekozen beslistermijn tot 4 december 2019.
Het college heeft uiteindelijk op 3 maart 2020 beslist op het verzoek, dit is in dit geval een overschrijding van de redelijke termijn van minimaal 42 dagen. [appellant] heeft het college op 20 september 2019 in gebreke gesteld en op 27 oktober 2019 een beroep wegens niet-tijdig beslissen ingesteld. Hierdoor wordt aan de eisen van artikel 6:12 van de Awb voldaan en is het beroep van [appellant] gegrond. Dit heeft de rechtbank miskend. Het hoger beroep is gegrond.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RVS:2023:2017