ABRvS 25 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3954 – functioneel dader – eigenaar schip die het verhuurd is in dit geval functioneel dader overtreding bestemmingsplan.

Is er sprake van een overtreding en zo ja, wie is de overtreder?

5.       [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bestemmingsplan het gebruik van [accommodatieschip] voor het bieden van nachtverblijf, ook al is dat niet-recreatief, niet verbiedt. Volgens [appellante] heeft de rechtbank de doeleindenomschrijving te beperkt uitgelegd. Omdat in een haven altijd aan boord van een schip mag worden geslapen en recreatie en horeca ook niet zijn uitgesloten van de doeleindenomschrijving, is er geen wettelijke basis om te concluderen dat het gebruik van een hotelboot in strijd is met het in artikel 18 omschreven doel van de bestemming.

Voor zover wel sprake is van een overtreding, heeft de rechtbank volgens [appellante] miskend dat het college haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Zij staat namelijk niet direct in rechtsverhouding tot de eigenaar van de grond en gebruikt de gronden ook niet zelf voor logiesverstrekking. Aangezien zij [accommodatieschip] uitsluitend ter beschikking heeft gesteld aan [bedrijf], die de exploitatie van [accommodatieschip] volledig in handen had, is het gebruiksverbod in het bestemmingsplan niet aan haar gericht en kan zij dus ook niet als overtreder worden aangemerkt.

5.1.    Ingevolge het bestemmingsplan rust op het water waar [accommodatieschip] is aangelegd de bestemming “Jachthaven en Scheepswerf”. Ingevolge de in artikel 18, eerste lid, van de planregels opgenomen doeleindenomschrijving zijn de met deze bestemming aangewezen gronden bestemd voor onder meer een scheepswerf en een jachthaven. Niet in geschil is dat [accommodatieschip] mag aanmeren aan de kade bij de scheepswerf. Dat het bestemmingsplan niet verbiedt om op een aangemeerde boot te overnachten, betekent echter niet dat het gebruik van [accommodatieschip] voor de tijdelijke huisvesting en logies van arbeidskrachten daarmee ook is toegestaan. Het overnachten op een schip moet namelijk wel verband houden met de functie van scheepswerf of van jachthaven. Aangezien de personen die op [accommodatieschip] verbleven werkzaam waren bij de bouw van het windturbinepark in het IJsselmeer past het verstrekken van nachtverblijf op [accommodatieschip] in ieder geval niet binnen de doeleindenomschrijving van artikel 18, eerste lid, van de planregels. Dat betekent dat dit gebruik is verboden ingevolge artikel 18, vierde lid, van de planregels. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het gebruik van [accommodatieschip] als logiesaccommodatie voor tijdelijke werknemers in strijd is met het bestemmingsplan.

5.2.    De rechtbank heeft verder terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat [appellante] niet als overtreder in de zin van artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan worden aangemerkt. Weliswaar is [appellante] niet degene die [accommodatieschip] in strijd met artikel 18 van het bestemmingsplan gebruikt voor het verstrekken van logies aan werknemers, maar naar het oordeel van de Afdeling kan [appellante] als functioneel pleger van het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van [accommodatieschip] worden aangemerkt.

Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Awb wordt onder overtreder verstaan degene die de overtreding pleegt of medepleegt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is overtreder in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht. Voor beantwoording van de vraag of een ander dan degene die de verboden handeling fysiek verricht als functionele pleger van de overtreding kan worden aangemerkt, is de Afdeling aangesloten bij de criteria van de Hoge Raad voor de toerekening van verboden gedragingen aan rechtspersonen, waarbij van belang is of een gedraging heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. Daarvan kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:

a) het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,

b) de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon,

c) de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening,

d) de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede begrepen is het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging. Vergelijk ook de uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2067 en het arrest van de Hoge Raad van 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938 (Drijfmest-arrest), zoals verduidelijkt in het arrest van de Hoge Raad van 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733.

[appellante] is eigenaar van [accommodatieschip]. Het ter beschikking stellen van dit hotelschip met 85 hutten als zelfvoorzienende logiesaccommodatie past in de normale bedrijfsvoering van [appellante]. [appellante] heeft [accommodatieschip] zelf naar de kade versleept en daar afgemeerd. Uit de met [bedrijf] gesloten overeenkomst van gebruik van 30 augustus 2020 blijkt dat [accommodatieschip] ter beschikking wordt gesteld om deze in gebruik te nemen als hotelschip en dat [appellante] zal zorgdragen voor de daarvoor benodigde vergunningen en verzekeringen. Aangezien [bedrijf] voor het gebruik een vergoeding verschuldigd was, was de verboden gedraging in zoverre dienstig aan [appellante]. De gebruiksovereenkomst is namens beide vennootschappen ondertekend door [persoon], enig aandeelhouder en directeur van FXX-K Holding B.V., waar beide vennootschappen onder vallen. Ook uit de omstandigheden dat [appellante] vanaf medio 2019 met de gemeente in gesprek was over het mogelijk maken van de logiesaccommodatie voor tijdelijke arbeidskrachten en dat zij de aanvraag om omgevingsvergunning daartoe heeft ingediend, blijkt dat zij actief betrokken was bij het in gebruik nemen van [accommodatieschip] als logiesaccommodatie voor tijdelijke arbeidskrachten. Gelet op het voorgaande kon [appellante] er over beschikken of het met het bestemmingsplan strijdige gebruik kon plaatsvinden en heeft zij, in de wetenschap waarvoor [accommodatieschip] zou worden gebruikt, ook aanvaard dat de verboden gedraging zou plaatsvinden. Daarom is de Afdeling van oordeel dat [appellante] als functioneel pleger aangemerkt kan worden.

5.3.    [appellante] had het als eigenaar van [accommodatieschip] verder in haar macht om de overtreding ongedaan te maken. De contractuele verhouding van [appellante] met de exploitant [bedrijf] vormt geen beletsel om de last uit te voeren. De Afdeling verwijst hiervoor naar haar uitspraken van 11 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1793, en 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1244. Dat [appellante] de exploitant alleen kon dwingen om het gebruik te staken door de tussen hen gesloten overeenkomst van gebruik te laten ontbinden of vernietigen, komt voor haar risico.

Het betoog faalt.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RVS:2023:3954