ABRvS 25 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3824 – Wel functioneel dader. Verhuren woning aan een huurder voor 2.000,-, terwijl woning “geschikt is voor kamergewijze verhuur” + indicaties dat er onderverhuur plaatsvond.

Overtreder

9.       De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat [appellant] als overtreder kan worden aangemerkt.

10.     Gelet op artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder overtreder verstaan degene die de overtreding pleegt of medepleegt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is overtreder in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht. Voor beantwoording van de vraag of een ander als functionele pleger van de overtreding kan worden aangemerkt, is de Afdeling in haar uitspraken van 31 mei 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2067 en ECLI:NL:RVS:2023:2071) aangesloten bij de strafrechtelijke criteria voor functioneel daderschap, zoals die zijn geformuleerd door de strafkamer van de Hoge Raad. Zoals de Afdeling uiteen heeft gezet in de uitspraak van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2071, houdt de rechtspraak van de strafkamer van de Hoge Raad voor zover het gaat om natuurlijke personen in dat een (verboden) gedraging in redelijkheid aan de verdachte als (functioneel) dader kan worden toegerekend indien deze erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en indien zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de verdachte werd aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de verdachte kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging. Vergelijk ook de arresten van de Hoge Raad van 23 februari 1954, ECLI:NL:HR:1954:3 (IJzerdraad-arrest), en van 8 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3487.

Het bestuursorgaan moet bewijzen dat aan beide criteria voor functioneel daderschap is voldaan. Vergelijk de conclusie van staatsraad advocaat-generaal Wattel van 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:579, ov. 1.11.

10.1.  Partijen zijn het erover eens dat [appellant] kon beschikken over de omzetting van de woning in onzelfstandige woonruimte zonder de daarvoor benodigde vergunning. Partijen zijn verdeeld over de vraag of [appellant] de overtreding heeft aanvaard.

10.2.  De Afdeling oordeelt dat het college heeft aangetoond dat [appellant] de onrechtmatige omzetting heeft aanvaard. Uit wat [appellant] heeft aangevoerd volgt dat hij op 1 maart 2019 ervan op de hoogte raakte dat [persoon A] de woning onderverhuurde aan derden. Concrete aanwijzingen waaruit volgt dat daarbij sprake was van inwoning, zijn gesteld noch gebleken. Het lag dan ook op de weg van [appellant] om te verzekeren dat geen sprake was van omzetting van de woning in onzelfstandige woonruimte. Zo had hij zich ervoor kunnen inspannen dat de woning door niet meer dan één huishouden zou worden bewoond, of had hij een omzettingsvergunning kunnen aanvragen. Het meedelen aan [persoon A] dat aan de regels voor hospitaverhuur moet worden voldaan, op straffe van beëindiging van de overeenkomst, de regels overleggen en het laten opmeten van de woning, was in dit geval onvoldoende. [appellant] mocht er namelijk niet zonder meer van uitgaan dat daarmee het feitelijk gebruik van de woning in overeenstemming met de regels zou zijn. De Afdeling acht daarbij van belang dat [appellant] wist dat de woning al deels werd onderverhuurd aan derden, zonder dat daarvoor een schriftelijke toestemming was overgelegd die volgens het huurcontract vereist was, dat de hoofdhuurder een huurprijs van € 2.000,00 betaalde en dat de woning geschikt was om kamergewijs te worden bewoond door meerdere huishoudens. Uit het rapport volgt namelijk dat de woning, naast een gemeenschappelijke ruimte, een keuken, een douche en twee wc’s, beschikte over vijf kamers. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] dan ook niet de zorg betracht die in redelijkheid van hem kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van het omzetten of omgezet houden van de woning.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:3824