ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2862 – Was er tijdens de controle al sprake van een criminal charge en had de cautie al gegeven moeten worden (nee)? Nuttige overwegingen voor de praktijk.

Strijd met het nemo tenetur-beginsel

4.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er bij de bedrijfsinspectie nog geen ‘criminal charge’ was.

De bedrijfsinspectie vond plaats naar aanleiding van feiten en omstandigheden die bleken uit registratiesystemen van de Nationale Politie, Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de ILT. De gevorderde administratie mag niet bij het bewijs betrokken worden, omdat die tegen de wil van [appellante] is verkregen en daarmee wilsafhankelijk materiaal is. Het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) van 5 april 2012, Chambaz tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2012:0405JUD001166304, moet volgens [appellante] zo worden uitgelegd dat daaruit volgt dat de stukken onafhankelijk van de wil van betrokkene moeten zijn verkregen en niet slechts dat de stukken onafhankelijk van de wil van betrokkene bestaan. In de literatuur wordt er ook voor gepleit dat onder het nemo tenetur-beginsel ook het onder dwang verkregen wilsonafhankelijk materiaal valt, als er al een verdenking bestaat.

[appellante] stelt dat, ook als er bij de bedrijfsinspectie nog geen ‘criminal charge’ was het nemo tenetur-beginsel geschonden is. Uit het Chambaz-arrest volgt dat het nemo tenetur-beginsel van toepassing is als de betrokkene niet kan uitsluiten dat een boete of vervolging zal volgen.

4.1.    Er is een ‘criminal charge’ zodra een controleonderzoek niet meer uitsluitend het karakter heeft van een controleonderzoek in het kader van toezicht en een juiste naleving van de wet, maar op het opleggen van een boete. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er bij de bedrijfsinspectie nog geen ‘criminal charge’ was. Op de zitting bij de Afdeling heeft de minister toegelicht dat in de verschillende registratiesystemen eerdere overtredingen van aan [appellante] gelieerde bedrijven waren geconstateerd. Er was bij de bedrijfsinspectie nog geen concrete verdenking van overtreding van de Atw door [appellante]. Dat de bedrijfsinspectie werd uitgevoerd door een joint-venture team is ook onvoldoende om tot de conclusie te komen dat er toen al een ‘criminal charge’ was. Toezichthouders werken vaker samen om effectiever toezicht te houden en onnodige stapeling van inspecties te voorkomen. De bedrijfsinspectie was dan ook geen controle met het oog op een aan [appellante] op te leggen bestraffende sanctie.

4.2.    Dat het nemo tenetur-beginsel al van toepassing zou zijn als de betrokkene niet kan uitsluiten dat een boete of vervolging zal volgen is naar het oordeel van de Afdeling een te ruime uitleg van artikel 6 van het EVRM. Die uitleg zou er toe leiden dat het onderzoek door een toezichthouder ernstig wordt bemoeilijkt, óók als dit slechts tot toezicht strekt en wellicht helemaal niet in een bestuurlijke boete zal uitmonden (zie de conclusie van staatsraad advocaat-generaal Keus, ECLI:NL:RVS:2017:1034, r.o. 4.3.4).

4.3.    Ten overvloede overweegt de Afdeling dat, ook als er bij de bedrijfsinspectie wel een ‘criminal charge’ was, de minister de C- en M-bestanden voor de bewijsvoering mocht gebruiken. [appellante] was op grond van artikel 2.4:1, tweede en vierde lid, van het Arbeidstijdenbesluit vervoer verplicht de arbeids- en rusttijden te registreren in de voertuigunit en op de bestuurderskaart en deze gegevens in de bedrijfsadministratie op te nemen. Deze gegevens moeten voor de inspecteur toegankelijk zijn. Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3749, r.o. 4.1. De C- en M-bestanden bestonden dus ook onafhankelijk van de wil van [appellante]. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1060, r.o. 6.4, heeft het EHRM in het arrest van 17 december 1996, Saunders tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:EU:ECHR:1996:1217JUD001918791, overwogen dat het verbod op gedwongen zelfincriminatie zich niet uitstrekt tot het gebruik in strafzaken van bewijsmateriaal dat weliswaar onder dwang is verkregen, maar bestaat onafhankelijk van de wil van de verdachte.

4.4.    Het betoog slaagt niet.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RVS:2023:2862