ABRvS 26 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2586 – Herroeping van LoD bij de BOB (zonder terugwerkende kracht) omdat overtreding is gelegaliseerd, heeft geen gevolgen voor reeds verbeurde dwangsommen.

Bijzondere omstandigheden

6.       [appellanten] betogen dat het college het invorderingsbesluit van 25 maart 2019 ten onrechte heeft gehandhaafd. Volgens hen is de last onder dwangsom vanaf het begin onrechtmatig en had het college geen dwangsom mogen invorderen. Bovendien kan volgens [appellanten] het invorderingsbesluit niet worden gehandhaafd, omdat het bouwwerk inmiddels voldoet aan het bestemmingsplan “Woongebieden 2018”. Volgens hen blijkt uit de rechtspraak van de Afdeling dat als een overtreder vanwege omstandigheden buiten zijn invloedssfeer niet langer in overtreding is, het invorderingsbesluit niet langer kan worden gehandhaafd.

Verder betogen [appellanten] dat het invorderingsbesluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel is genomen. Volgens hen had het college in aanmerking moeten nemen dat er al geruime tijd een rechtmatige situatie is, door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Woongebieden 2018”. Ook voeren zij aan dat er inmiddels al twee besluiten zijn vernietigd door de Afdeling en doen zij een beroep op hun gezinssituatie met zes kinderen en hun financiële omstandigheden.

Tot slot beroepen [appellanten] zich ook voor het invorderingsbesluit op het gelijkheidsbeginsel.

6.1.    Bij een besluit over invordering van een verbeurde dwangsom moet aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Alleen in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. Dit is vaste rechtspraak van de Afdeling. De Afdeling verwijst hiervoor bijvoorbeeld naar haar uitspraak van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:333, onder 3.1.

6.2.    Het college heeft het invorderingsbesluit terecht gehandhaafd. Zoals volgt uit wat onder 3.1 is overwogen, heeft het college de last onder dwangsom rechtmatig opgelegd. De begunstigingstermijn liep af op 24 mei 2018 en op 29 mei 2018 heeft het college geconstateerd dat [appellanten] niet binnen de begunstigingstermijn aan de last hebben voldaan. Dit betekent dat de dwangsom is verbeurd. Dat het college het besluit tot opleggen van de last onder dwangsom later zonder terugwerkende kracht heeft herroepen, omdat er inmiddels geen overtreding meer is, is hiervoor niet relevant. Het is ook geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan het college van invordering had moeten afzien.

6.3.    De uitspraak van de Afdeling van 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2600, waarnaar [appellanten] verwijzen, kan niet leiden tot een ander oordeel. De vraag of het college mag overgaan tot invordering van een dwangsom voor een overtreding die door legalisering ongedaan is gemaakt, stond in die uitspraak niet ter discussie.

6.4.    Het college heeft het invorderingsbesluit daarnaast ook niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel genomen. Dat er al geruime tijd een rechtmatige situatie is en dat er al twee besluiten zijn vernietigd door de Afdeling, zijn geen omstandigheden als gevolg waarvan het college van invordering had moeten afzien. Ook hoefde het college in beginsel geen rekening te houden met de financiële omstandigheden van [appellanten]. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder andere de hierboven vermelde uitspraak van 6 februari 2019, hoeft het bestuursorgaan bij een besluit omtrent invordering van de verbeurde dwangsom in beginsel geen rekening te houden met de financiële draagkracht van de overtreder. Voor een uitzondering op dit beginsel bestaat slechts aanleiding, als evident is dat de overtreder gezien zijn financiële draagkracht niet in staat zal zijn de verbeurde dwangsommen (volledig) te betalen. Dat is hier niet geval, omdat niet is gebleken dat [appellanten] niet aan de verschuldigde dwangsommen zouden kunnen voldoen.

6.5.    Tot slot betogen [appellanten] tevergeefs dat het gelijkheidsbeginsel aan de invordering van de dwangsom in de weg staat, omdat bij de buren niet tot invordering is overgegaan. Zoals overwogen onder 5.1 hebben de buren om verlenging van de begunstigingstermijn gevraagd en binnen die termijn aan de last voldaan.

Het betoog slaagt niet.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:2586