ABRvS 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:163 – Brandweer kan vanwege obstakels elektrische installatie niet volledig beoordelen, maar BO mag gelet op het rapport toch aannemen dat er een overtreding van artikel 1a Woningwet is.

4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] in strijd met artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet heeft gehandeld. [appellant] betoogt dat het college daarom niet bevoegd was om handhavend op te treden. Volgens [appellant] waren er veel zaken in zijn woning opgeslagen, maar leverde dit geen gevaar op voor zijn gezondheid of voor zijn woonomgeving. Daarnaast voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte niet heeft gemotiveerd wat zij onder het begrip ‘brandgevaarlijk’ verstaat.

4.1.    Artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet luidt:

“Een ieder die een bouwwerk bouwt, gebruikt, laat gebruiken of sloopt, dan wel een open erf of terrein gebruikt of laat gebruiken, draagt er, voor zover dat in diens vermogen ligt, zorg voor dat als gevolg van dat bouwen, gebruik of slopen geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt”.

Artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet verplicht een ieder die een bouwwerk gebruikt er zorg voor te dragen dat als gevolg van dat gebruik van dat bouwwerk geen gevaar voor de gezondheid of de veiligheid ontstaat. Omdat uit de memorie van toelichting behorende bij de Woningwet (Kamerstukken II 2003/2004, 29392, nr. 3, p. 9) volgt dat deze zorgplicht is gericht op het tegengaan of beëindigen van gevaarzettende situaties, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat een brandgevaarlijke situatie ook onder artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet valt.

4.2.    Het college heeft zijn standpunt dat [appellant] artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet heeft overtreden, gebaseerd op rapporten van de brandweer en de gemeentelijk toezichthouder. De brandweer heeft op 23 april 2018 en op 1 oktober 2018 een inspectie bij de woning van [appellant] uitgevoerd. Bij de inspectie van 1 oktober 2018 was ook een inspecteur van de gemeente aanwezig. In het rapport van 23 april 2018 van de brandweer staat dat het brandrisico alleen kan afnemen door (mogelijke) ontstekingsbronnen weg te nemen of te verminderen. Verder is beschreven dat in een kamer een hoeveelheid apparaten en elektronische componenten aanwezig zijn. Daarvan is een deel aangesloten, waarbij onder andere gebruik wordt gemaakt van stekkerdozen. De aansluitingen zijn lastig of niet traceerbaar. Door de aanwezigheid van materiaal en goederen kon niet worden vastgesteld of de aansluitingen onder stroom stonden. Snoeren lopen door elkaar en gaan deels verborgen achter doek of dozen. Verder is beschreven dat in een andere verblijfsruimte diverse apparaten zijn aangetroffen, een wandcontactdoos vrij van stekkers maar met twee snoeren die de kamer inlopen en een wandcontactdoos met stekkers die met tape zijn vastgezet. Ook is beschreven de wijze waarop [appellant] omgaat met elektriciteit. In dit rapport is geconcludeerd dat de vuurlast ten opzichte van eerdere bezoeken is afgenomen en het accent is komen te liggen op de kans op sterke rookafwikkeling. Deze sterke rookafwikkeling zal volgens het rapport verminderen, indien het brandrisico afneemt door (mogelijke) ontstekingsbronnen weg te nemen of te verminderen. In het rapport van 1 oktober 2018 van de brandweer wordt geconcludeerd dat de situatie die in eerdere bezoeken is waargenomen, nog voortduurt en dat het aantal spullen in de woning lijkt te zijn toegenomen. De gemeentelijk toezichthouder stelt in het rapport van 1 oktober 2018 vast dat gezien de situatie met de elektrische installatie, bedrading en apparatuur en het afwezig zijn van een (vrije) vluchtweg er sprake is van een overtreding van artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet.

4.3.    De Afdeling overweegt dat de brandweer geacht kan worden deskundig te zijn wat betreft de beoordeling van brandgevaar, zodat het college in beginsel mocht uitgaan van die bevindingen. De enkele stelling van [appellant] dat de situatie niet brandgevaarlijk was, is onvoldoende om aan nemen dat de aangetroffen situatie zoals beschreven in de rapporten van 23 april 2018 en 1 oktober 2018 van de brandweer niet tot brandgevaar leidde. Gelet op de onderzoeken van de brandweer en de gemeentelijk toezichthouder waarover het college op 6 maart 2019 beschikte, mocht het college zich op het standpunt stellen dat het aannemelijk was dat zich op dat moment in de woning van [appellant] een gevaarlijke situatie voordeed. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in strijd met artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet werd gehandeld, zodat het college bevoegd was om handhavend op te treden.

Het betoog slaagt niet.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@124160/201906461-1-r3/