ABRvS 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:167 – onderbreking gebruik voor twee jaar doorbreekt overgangsrecht BP, tenzij.

4.2.    Gelet op de door [appellant] overgelegde gegevens van het bevolkingsregister van de gemeente heeft het college terecht aannemelijk geacht dat het pand ten tijde van de peildatum, omstreeks eind 1979, als woning werd gebruikt. Uit deze gegevens volgt echter ook dat de toenmalige bewoner van het pand zich daarna, per 4 november 1980, heeft uitgeschreven. Nadien is [appellant] in het pand gaan wonen. Hij heeft zich op 1 april 1983 ingeschreven op het adres van het pand. In de tussentijd is het pand ongeveer twee jaar niet bewoond, ook als er van wordt uitgegaan dat [appellant] eind 1982 in het pand is gaan wonen, zoals hij stelt. Als wordt uitgegaan van het aanvangsmoment van de verbouwingswerkzaamheden, zoals [appellant] bepleit, geldt dat sprake is van een periode van leegstand van ongeveer 20 maanden.

De vraag ligt nu voor of deze onderbreking betekent dat het gebruik niet is voortgezet, zodat het overgangsrecht geen werking meer heeft. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, betekent een onderbreking van het gebruik op zichzelf nog niet dat dit gebruik na hervatting ervan voor de toepassing van het overgangsrecht niet langer is aan te merken als voortgezet gebruik. Of daarvan sprake is, hangt af van de duur en de oorzaak van de onderbreking en de door betrokkene getoonde intentie het gebruik voort te zetten. De Afdeling wijst bij wijze van voorbeeld op haar uitspraak van 19 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA3641.

De Afdeling is van oordeel dat na een onderbreking van ongeveer twee jaar in beginsel geen aanspraak meer kan worden ontleend aan de beschermende werking van het overgangsrecht. Voor een uitzondering daarop kan slechts aanleiding bestaan als [appellant] aan de hand van concrete en objectieve gegevens aannemelijk maakt dat de onderbreking verband houdt met zo bijzondere omstandigheden dat ondanks de lange duur van die onderbreking moet worden uitgegaan van blijvend voortgezet gebruik. De rechtbank heeft daarvoor terecht geen aanleiding gevonden. Het strijdige gebruik van het pand is in november 1980 beëindigd door de verhuizing van de toenmalige huurder. De stelling van [appellant] dat de erven van de voormalige eigenaar steeds de intentie hebben gehad om na het vertrek van deze huurder het gebruik als woning voort te zetten, wordt niet ondersteund door objectieve gegevens. Blijkens de overgelegde akte van levering hebben de erven het pand op 15 juni 1982 in onbewoonde toestand als bedrijfspand geleverd aan [broer] van [appellant]. Ten tijde van de levering van het pand was het gebruik als woning dus al 19 maanden gestaakt. Er zijn geen aanwijzingen dat de erven de intentie hadden om dat gebruik te hervatten. Anders dan [appellant] stelt, volgt dat ook niet uit de door hem overgelegde kopie van een gemeentelijk memorandum van 15 oktober 1981 aan de werkgroep Spoorbuurt, waarin melding wordt gemaakt van een verzoek om de bestemming te wijzigen in een woonbestemming. Uit de memo blijkt niet wanneer en door wie dat verzoek destijds is gedaan. De omstandigheid dat [appellant] zelf altijd de intentie heeft gehad om het pand als woning in gebruik te gaan nemen, kan er ook niet toe leiden dat het gebruik van het pand voor de toepassing van het overgangsrecht is voortgezet. Evenmin kan de stelling van [appellant] dat hij langdurig moest verbouwen om het pand geschikt te maken voor bewoning tot dat oordeel leiden. De Afdeling ziet geen objectief aanknopingspunt voor de juistheid van de stelling dat de langdurige onderbreking vooral het gevolg was van een noodzakelijke renovatie. [appellant] is pas met de verbouwing van het pand begonnen nadat zijn broer het pand in juni 1982 in eigendom heeft verkregen. Dat betekent dat die verbouwing pas is begonnen nadat het gebruik als woning al 19 maanden was beëindigd.

Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de bewoning van het pand onder de beschermende werking van het overgangsrecht van het bestemmingsplan valt. Om het gebruik van het pand als woning mogelijk te maken, is dus een omgevingsvergunning nodig.

Het betoog faalt.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@124164/201906971-1-r1-en-201906973-1-r1