ABRvS 27 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3627 – verkoop woning waar last op ziet levert geen uitzonderlijk geval op bij invordering: uit niets blijkt dat woning voor afloop BG-termijn is geleverd en het enkele feit dat is verkocht niet maakt dat overtreder het niet meer in haar macht heeft.

Is sprake van een uitzonderlijk geval?

5.       [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat sprake is van een uitzonderlijk geval, omdat zij de woning met het recht van opstal op 13 februari 2019 heeft verkocht en zij het daardoor niet in haar macht had om de bebouwing af te breken.

Verder voert zij aan dat het pand op [locatie 1] en [locatie 2] moet worden aangemerkt als een omgevingsvergunningvrij gebouw, omdat het door een inmiddels vergunde oprit van [locatie 3] op het achtererf van nummer 6 zou liggen.

[appellante] betoogt verder dat sprake is van belangenverstrengeling en dat de rechtbank niet heeft onderkend dat ook dit maakt dat sprake is van een uitzonderlijk geval. Zij wijst er op dat de burgemeester in het verleden [locatie 3] van haar heeft gehuurd, waaruit een huurgeschil en een verzuurde relatie is voortgekomen en dat het college daarna is gestart met het handhavingstraject.

5.1.    Voor zover [appellante] betoogt dat zij het vanwege de verkoop van de woning niet in haar macht heeft gehad om de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo tijdig ongedaan te maken wijst de Afdeling er op dat deze grond tegen de last onder dwangsom had moeten worden aangevoerd en dat in het kader van de invordering slechts met succes gronden tegen de last naar voren kunnen worden gebracht indien sprake is van een uitzonderlijk geval. Van een uitzonderlijk geval is reeds geen sprake, omdat niet gebleken is dat de woning voor afloop van de begunstigingstermijn door levering in eigendom is overgegaan en de enkele omstandigheid dat de woning verkocht was niet maakt dat zij het niet meer in haar macht had om deze te verwijderen.

Het betoog slaagt in zoverre niet.

5.2.    Voor de stelling dat sprake zou zijn van een omgevingsvergunningvrij bouwwerk wordt door [appellante] uitsluitend verwezen naar een verleende uitwegvergunning voor het perceel [locatie 3]. Dit betoog, wat daar ook verder van zij, kan niet leiden tot het oordeel dat evident geen sprake was van een overtreding.

De rechtbank heeft ook hierin terecht geen grond gezien voor het oordeel dat sprake is van een uitzonderlijk geval.

Het betoog slaagt in zoverre niet.

5.3.    Voor zover [appellante] betoogt dat zich belangenverstrengeling voordoet, heeft de rechtbank daarin terecht geen grond gezien voor het oordeel dat sprake zou zijn van een uitzonderlijk geval, reeds omdat deze stelling door [appellante] niet nader met stukken is onderbouwd.

Het betoog slaagt niet.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RVS:2023:3627