ABRvS 28 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3504 – ontruiming woning waarvoor huisvestingswetvergunning nodig is: gelet op hoge eisen aan dergelijk besluit zijn indicaties onvoldoende.

Oordeel

11.     Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:495), is ontruiming van een woning een ingrijpende maatregel. Gelet hierop dienen hoge eisen te worden gesteld aan de motivering van het dagelijks bestuur tot oplegging van deze last onder bestuursdwang.

12.     Partijen zijn het erover eens dat [appellant] over een huisvestingsvergunning beschikte toen hij de woning aanvankelijk in gebruik nam. Partijen zijn verdeeld over de vraag of [appellant] opnieuw een huisvestingsvergunning nodig had na zijn terugkeer uit het buitenland in maart 2021.

13.     Uit artikel 7 van de Hw volgt dat de huisvestingsvergunning ertoe strekt de woning legaal in gebruik te kunnen nemen. Dit brengt met zich dat de vergunning na die ingebruikname is uitgewerkt in die zin dat na het definitief verlaten van de woning om ergens anders te gaan wonen, deze vergunning niet kan worden gebruikt om de woning voor de tweede keer in gebruik te nemen. Omgekeerd geldt dat degene die de woning met een huisvestingsvergunning legaal in gebruik heeft genomen, geen nieuwe huisvestingsvergunning nodig heeft om de woning te gebruiken voor bewoning, als hij de woning niet definitief heeft verlaten om ergens anders te gaan wonen (zie de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP1302).

14.     Het dagelijks bestuur heeft aan de gestelde overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Hw en artikel 7 van de Hv ten grondslag gelegd dat [appellant] op 4 september 2020 uit Nederland is vertrokken, dat sindsdien vele vergeefse pogingen zijn ondernomen om in contact te komen met [appellant] en dat hij pas op 10 maart 2021 te kennen heeft gegeven dat hij weer terug was in Nederland. Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende voor de conclusie dat [appellant] de woning definitief heeft verlaten om ergens anders te gaan wonen. Het dagelijks bestuur heeft geen nadere omstandigheden gesteld die dit aannemelijk maken zoals bijvoorbeeld het betrekken van een woning elders of het meenemen van een (groot deel van) de in de woning aan de [locatie] aanwezige huisraad en persoonlijke bezittingen. Ook van uitschrijving op het adres bij de gemeente Leiden is niet gebleken. Ter zitting van de Afdeling heeft het dagelijks bestuur ook erkend dat dergelijke nadere omstandigheden op grond waarvan aannemelijk is dat [appellant] de woning definitief had verlaten om ergens anders te gaan wonen ontbreken. Gelet op wat de Afdeling onder 13 heeft overwogen, heeft het dagelijks bestuur zich daarom niet op het standpunt mogen stellen dat [appellant] een nieuwe huisvestingsvergunning nodig had bij zijn terugkeer in maart 2021 en dat hij toen artikel 8, eerste lid, van de Hw en artikel 7 van de Hv heeft overtreden. Dat betekent dat het dagelijks bestuur ten onrechte wegens overtreding van die bepalingen de last onder bestuursdwang heeft opgelegd.

15.     Het dagelijks bestuur heeft de last onder bestuursdwang ook opgelegd omdat [appellant] volgens het dagelijks bestuur in strijd met artikel 8, tweede lid, van de Hw en artikel 7 van de Hv de woning voor bewoning in gebruik heeft gegeven aan een persoon zonder huisvestingsvergunning. In het besluit van 10 februari 2021, waarbij de last is opgelegd en in het besluit op bezwaar van 2 juni 2021, waarbij de last is gehandhaafd, heeft het dagelijks bestuur aan deze overtreding ten grondslag gelegd dat bij huisbezoeken op 5 januari 2021 en op 20 april 2021 Issaka in de woning is aangetroffen en dat het adres als distributieadres voor krantenbezorging werd gebruikt. Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende voor de conclusie dat [appellant] de woning aan Issaka of aan anderen voor bewoning in gebruik heeft gegeven. In zijn schriftelijke uiteenzetting heeft het dagelijks bestuur er daarbij op gewezen dat het waterverbruik in de woning in de periode van 17 augustus 2019 tot en met 5 augustus 2021 beduidend meer bedroeg dan het gemiddelde waterverbruik voor een éénpersoonshuishouden. Gelet op de hoge eisen die worden gesteld aan de motivering tot oplegging van ontruiming onder bestuursdwang is daarmee evenmin onvoldoende vast komen te staan dat [appellant] de woning in gebruik heeft gegeven aan een ander voor bewoning. Dit betekent dat alleen al daarom het dagelijks bestuur de last onder bestuursdwang ook niet wegens overtreding van artikel 8, tweede lid, van de Hw en artikel 7 van de Hv heeft mogen opleggen.

16.     Het voorgaande brengt mee dat het dagelijks bestuur de last onder bestuursdwang ten onrechte aan [appellant] heeft opgelegd. De rechtbank heeft dat niet onderkend en het hoger beroep is gegrond. Wat [appellant] voor het overige heeft aangevoerd behoeft geen bespreking.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:3504