ABRvS 28 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2501 – Functioneel dader: eigenaar heeft beschikkingsmacht. “Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] het wederrechtelijke gebruik van de woning aanvaard door niet de zorg te betrachten die in redelijkheid van hem kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.”
Is [appellant] overtreder?
5. [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij als overtreder kan worden aangemerkt. Hij heeft direct na ontvangst van het besluit van 16 januari 2020 het toen lopende huurcontract beëindigd en de inhoud van het huurcontract gewijzigd. Hij heeft hierin opgenomen dat alleen na zijn voorafgaande uitdrukkelijke toestemming verhuur is toegestaan. Ook heeft hij met de nieuwe huurder afgesproken dat zijn schriftelijke toestemming vereist is als personeelsleden blijven logeren. Daarbij heeft hij buurtgenoten gevraagd hem te informeren als er signalen zijn dat er meer dan een huishouden in de woning woont. Hij heeft niet de mogelijkheid de woning te betreden of bindende aanwijzingen te geven. Verder kan hij ook niet controleren wie zich hebben ingeschreven in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP). Hij kan enkel de huurovereenkomst ontbinden. Aldus heeft hij naar zijn zeggen alle mogelijke maatregelen genomen om de overtreding te beëindigen. Volgens [appellant] is de rechtbank eraan voorbijgegaan dat inschrijving in de BRP door de gemeente is toegestaan. Daarbij heeft het college de mogelijkheid een verhuurdersverklaring te eisen. Het ligt volgens [appellant] op de weg van het college om alvorens een last onder dwangsom op te leggen, een dergelijke maatregel ter preventie te treffen. Ten slotte voert [appellant] aan dat bij een controle op 13 maart 2020 de woning niet werd bewoond door meerdere personen. Het gevaar voor overtreding was daarom volgens hem geen consistent gevaar. Dit is door het college onvoldoende onderzocht.
5.1. De Afdeling is in haar uitspraken van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2067 en ECLI:NL:RVS:2023:2071, ingegaan op de vereisten voor functioneel daderschap. Uit deze uitspraken valt af te leiden dat als overtreder kan worden aangemerkt degene in wiens machtssfeer de fysieke handelingen liggen waardoor de overtreding is begaan en die voorts die handelingen heeft aanvaard of in het algemeen placht te aanvaarden. Van dit laatste is in beginsel reeds sprake als de overtreder is tekortgeschoten in dat wat redelijkerwijs van hem verwacht mocht worden om wederrechtelijke handelingen te voorkomen.
De Afdeling stelt vast dat [appellant] eigenaar is van de woning. De overtreding houdt direct verband met de wijze waarop de woning wordt gebruikt. Een woningeigenaar kan in de regel beschikken over de wijze van gebruik van zijn woning, ook als hij deze heeft verhuurd. Dat kan hij bijvoorbeeld doen door in een contract bepalingen daarover op te nemen. [appellant] had als eigenaar van de woning in dit opzicht beschikkingsmacht over het gebruik van de woning.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] het wederrechtelijke gebruik van de woning aanvaard door niet de zorg te betrachten die in redelijkheid van hem kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging. [appellant] wist dat de horecaondernemer, met wie hij een huurovereenkomst sloot, niet zelf in de woning zou gaan wonen. In de huurovereenkomst was bepaald dat de huurder de woning in zal zetten voor gebruik door personeel van zijn bedrijf, waarbij de bedrijfsleider van de horecagelegenheid de constante hoofdbewoner zal zijn. De woning was ook volgens [appellant] geschikt voor bewoning door meerdere huishoudens. Aannemelijk is dat [appellant] wist of kon weten dat de woning zou worden gebruikt voor de huisvesting van seizoenarbeiders. De stelling van [appellant] dat er geen risico op herhaalde overtreding was omdat hij na het besluit van 16 januari 2020 de huurovereenkomst heeft beëindigd en deze vervolgens heeft aangepast in die zin dat (onder)verhuur en/of het laten logeren van seizoenarbeiders zonder zijn (schriftelijke) toestemming niet is toegestaan, volgt de Afdeling niet. Hij is de woning blijven verhuren aan een horecaondernemer die er niet zelf ging wonen. Onder deze omstandigheden had het op de weg van [appellant] gelegen om in het kader van zijn zorgplicht toe te zien op het feitelijke gebruik van de woning. [appellant] had aangekondigde bezoeken kunnen (laten) brengen aan de woning en met de toestemming van de huurders de woning kunnen controleren (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2192, onder 6.2.). Gelet hierop is de stelling van [appellant] dat hij de woning niet kan controleren niet juist. Door geen toezicht te houden heeft hij bewust het risico genomen dat hij niet wist op welke wijze de woning werd gebruikt en in zoverre onder de gegeven omstandigheden het wederrechtelijke gebruik aanvaard. De omstandigheid dat door inschrijving in de BRP binnen de gemeente bekend was dat meerdere personen op het adres woonden, betekent ook niet dat [appellant] zelf niet meer de vereiste zorg behoefde te betrachten. Het college was niet gehouden om [appellant] uit eigen beweging over deze inschrijvingen te informeren. De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat [appellant] als overtreder kan worden aangemerkt.
Het betoog slaagt niet.
https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@138003/202202482-1-r1