ABRvS 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1159 – 6:22 Awb kan niet worden gebruikt om het niet benoemen van een overtreding te passeren.

5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte een gebrek heeft gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Volgens [appellant] kan het ontbreken van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo als grondslag aan het besluit tot handhavend optreden niet worden gepasseerd met artikel 6:22.

5.1.    Zoals de Afdeling eerder bij uitspraak van 27 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:921, heeft overwogen, is volgens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6:22 van de Awb (Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 14) niet de aard van het geschonden voorschrift beslissend voor de beantwoording van de vraag of een gebrek in een besluit kan worden gepasseerd, maar uitsluitend het antwoord op de vraag of door de schending iemand is benadeeld. Toepassing van artikel 6:22 van de Awb is mogelijk indien aannemelijk is dat de belanghebbende door het gebrek in het bestreden besluit niet is benadeeld. Een gebrek dat herstel behoeft, leent zich in beginsel niet voor toepassing van deze bepaling. In gevallen waarin van het bestuursorgaan een bepaalde actie is vereist om het gebrek weg te nemen, kan er immers niet zonder meer van worden uitgegaan dat belanghebbenden door het gebrek niet zijn benadeeld. Alleen indien evident is dat belanghebbenden door het gebrek niet zijn benadeeld, kan bij het bestaan van een dergelijk gebrek toepassing worden gegeven aan artikel 6:22 van de Awb.

5.2.    De Afdeling is van oordeel dat het geconstateerde gebrek in dit geval niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kon worden gepasseerd. In het besluit van 2 augustus 2016 wordt artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo niet genoemd en [appellant] is niet gelast deze overtreding ongedaan te maken. Dit gebrek dient in een nader te nemen besluit te worden hersteld, zodat aan het besluit de juiste grondslag voor het handhavend optreden ten grondslag kan worden gelegd. In dit geval doet zich niet de situatie voor dat evident is dat [appellant] niet is benadeeld door het gebrek.

Het betoog slaagt.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@120949/201904045-1-a1/