ABRvS 29 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1840 – boetebevoegdheid bij recidive (art. 92a Wonw): bestaat een overtreding pas als hij wordt gezien door toezichthouder? (Ja.)

De boete

16. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in dit geval geen sprake is van recidive als bedoeld in artikel 92a, eerste lid, van de Woningwet en dat het college om die reden onbevoegd is de boete op te leggen. [appellant sub 2] voert in de eerste plaats aan dat geen sprake is van elkaar in de tijd opvolgende overtredingen, maar van overtredingen als gevolg van gebreken die zich gelijktijdig hebben voorgedaan en die gelijktijdig hadden kunnen worden geconstateerd. De gestelde herhaling is in dit geval uitsluitend het gevolg van de keuze van het college om de inspecties in het pand aan de [locatie 2] en de woning niet gelijktijdig te laten plaatsvinden. Gelet daarop moet niet worden uitgegaan van de data waarop het college de aan de overtredingen ten grondslag gelegde gebreken heeft geconstateerd, maar van de data waarop die gebreken feitelijk zijn ontstaan, aldus [appellant sub 2]. [appellant sub 2] voert in de tweede plaats aan dat pas sprake kan zijn van recidive als bedoeld in artikel 92a, eerste lid, nadat de overtreder bij de eerder door hem begane overtreding de kans heeft gehad die overtreding te herstellen. Gelet daarop doet zich in dit geval geen recidive voor, omdat het voornemen tot lastgeving van 21 april 2017 en het daaropvolgende besluit tot lastgeving van 4 mei 2017 als gevolg van in december 2016 geconstateerde gebreken in het pand aan de [locatie 2] pas zijn bekendgemaakt nadat op 13 april 2017 gebreken in de woning zijn geconstateerd. Dit volgt volgens [appellant sub 2] uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 92a van de Woningwet, meer in het bijzonder de kamerstukken TK 2013-2014, 33 798, nrs. 3 en 11, en uit de beleidsregel.

16.1. Artikel 92a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat ten tijde van belang luidde, is op 1 januari 2015 bij een wetswijziging in de Woningwet opgenomen. Het kamerstuk TK 2013-2014, 33 798, nr. 11 is een in het kader van die wetswijziging door de minister voor Wonen en Rijksdienst opgestelde brief van 5 maart 2014 aan de voorzitter van de Tweede Kamer. In die brief staat:

“Afgelopen maandag heb ik met uw Kamer het wetsvoorstel versterking handhavingsinstrumentarium Woningwet besproken waarin de regering voorstelt om de bestuurlijke boete in de Woningwet te introduceren en de alreeds bestaande beheermaatregel te wijzigen. Onderstaand ga ik, zoals door uw Kamer verzocht, nader in op de escalatieladder zoals deze toegepast kan worden op grond van de diverse wet- en regelgeving. De escalatieladder voor overtredingen van de Woningwet kan er als volgt uitzien […]. Bij een overtreding van de Woningwet (meer concreet een overtreding van het Bouwbesluit 2012) kan de gemeente een last onder dwangsom opleggen. Allereerst dient een gemeente de eigenaar de kans te geven een overtreding te herstellen. Immers, de Woningwet is gericht op een goed gebruik en goede staat van gebouwen. Dit kan worden afgedwongen door middel van een last onder dwangsom. Als een eigenaar weigert deze last onder dwangsom op te volgen kan een gemeente besluiten, wanneer zij het van belang vindt dat de overtreding wordt beëindigd, een last onder bestuursdwang op te leggen. Als een eigenaar (maar ook een gebruiker of een bouwer) vervolgens binnen twee jaar een tweede overtreding begaat (dezelfde of een soortgelijke) kan de gemeente besluiten om een bestuurlijke boete op te leggen.”

In de memorie van toelichting bij die wetswijziging (TK 2013-2014, 33 798, nr. 3, pp. 16 en 17) staat:

“Bij een herhaling van een […] vergelijkbare overtreding kan een boete worden opgelegd. Er moet dus in de twee jaren voorafgaand aan de geconstateerde overtreding reeds een overtreding van hetzelfde of een vergelijkbaar voorschrift zijn begaan door de overtreder. […] Voordat de bestuurlijke boete kan worden opgelegd is dus altijd voor eenzelfde of een vergelijkbare overtreding eerst door middel van een herstelsanctie of een (schriftelijke) waarschuwing gehandhaafd. Voordat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, zal de gemeente bij een eerste overtreding een eigenaar, gebruiker of bouwer dus altijd een kans moet[en] hebben gegeven tot herstel van de aangerichte of ontstane schade, door middel van een waarschuwing of een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom.”

16.2. Op grond van artikel 92a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat ten tijde van belang luidde, kon het bevoegd gezag een boete opleggen voor een overtreding van artikel 1b van de Woningwet, indien de overtreder minder dan twee jaar voorafgaand aan die overtreding een overtreding van artikel 1b van de Woningwet heeft begaan. Van een overtreding van artikel 1b is sprake vanaf het moment dat het bestaan van een gebrek als bedoeld in die bepaling aannemelijk kan worden geacht op grond van de bevindingen van het bevoegd gezag. Vaak zal dat het moment zijn waarop namens het bevoegd gezag is geconstateerd dat sprake is van een gebrek als hier bedoeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat in deze zaak sprake is van een overtreding van artikel 1b, tweede lid, vanaf het moment dat de aan die overtredingen ten grondslag liggende gebreken voor het eerst door het college zijn geconstateerd. Wat [appellant sub 2] in de eerste plaats heeft aangevoerd, doet daaraan niet af, al omdat niet meer kan worden vastgesteld wanneer de aan [appellant sub 2] verweten gebreken feitelijk zijn ontstaan. Tussen partijen is niet in geschil dat het college de gebreken in het pand aan de [locatie 2] voor het eerst heeft geconstateerd in december 2016. Omdat voorts het college zich in het besluit van 23 mei 2018 onweersproken op het standpunt heeft gesteld dat [appellant sub 2] die overtreding bij het pand aan de [locatie 2] heeft begaan, was het college op grond van artikel 92a, eerste lid, bevoegd een boete aan [appellant sub 2] op te leggen voor de overtreding van artikel 1b, tweede lid, in de woning. Wat [appellant sub 2] in de tweede plaats heeft aangevoerd, kan hoe dan ook niet aan deze bevoegdheid afdoen, omdat het door [appellant sub 2] aangevoerde vereiste dat een mogelijkheid tot herstel van de eerder begane overtreding moet zijn geboden voordat een nieuwe overtreding als een beboetbare overtreding kan worden aangemerkt, niet kan worden herleid tot de tekst van artikel 92a, eerste lid.

In zoverre faalt het betoog.


https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@131781/202006322-1-r4-en-202102222-1-r4/